1 Wijziging van de AWR en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van administratieve boeten en van het fiscale strafrecht; zie voor een uiteenzetting van de totstandkoming van het nieuwe bestuurlijke boetestelsel van de AWR: L.A. de Blieck, P.J. van Amersfoort, J. de Blieck, E.A.G. van der Ouderaa, R.J. Koopman, Algemene wet inzake rijksbelastingen, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 320-322 en 338.
2 Kamerstukken II, 1996/97, 24 800 (Wijziging van enkele wetten in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (Invoeringswet bestuurlijke boeten)), nr. 5, NvW, blz. 13-14 en 15.
3 Kamerstukken II, 1996/97, 24 800. nr. 6, blz. 2.
4 Kamerstukken I, 1997/98, 24 800, nr. 154b, blz. 1-2.
5 Kamerstukken I, 1997/98, 24 800, nr. 154b, blz. 2.
6 Kamerstukken II 1997/98, 24 800, nr. 7, NnaV, blz. 2-3.
7 HR 2 oktober 1991, nr. 27 566, BNB 1991/323.
8 Zie G.J.M.E. de Bont, Opzet in fiscaal boete- en strafrecht I en II, TFB 2002, nr. 6 en TFB 2005, nr. 4; zie ook HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552, HR 24 juni 2003, NJ 2003, 555 en HR 18 januari 2005, NJ 2005, 154 (HIV-arresten) en HR 2 oktober 1991. nr. 27 566, BNB 1991/323.
9 Rov. 3.6 van HR 25 maart 2003, nr. 02664/01, NJ 2003, 552, met noot van YB.
10 Zie noot 7.
11 W.E.C.A. Valkenburg, Nadere eisen in verband met het bewijs van voorwaardelijk opzet, FED 2003/415.
12 M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, Kluwer, Deventer 1999, blz. 254.
13 Zie onder meer: HR 20 mei 1981, nr. 20 429, BNB 1981/240, HR 5 maart 1958, nr. 13 504, BNB 1958/153, HR 26 februari 1958, nr. 13 490, BNB 1958/135 en HR 15 oktober 1947, B. 8412; zie hierover voorts: F.J. Streppel, Toerekening van handeling en deskundigheid van de belastingadviseur aan de bel.pl. in formeel-rechtelijke aangelegenheden, FED, AWR, art. 16: 100-102.
14 R.C.M. Brouwers, Belastingen en rechtshulp, Kluwer, Deventer, 1981, blz. 62.
15 De Algemene wet inzake rijksbelastingen door J.P. Scheltens , S. Gouda Quint-D.Brouwer en z'n, Arnhem, par. 62, blz. 526-528, Suppl. 1 (november 1968).
16 Brouwers, a.w., blz. 65.
17 Zie ook AB 1988/531 m.n. FHvdB.
18 Trb 1951/154, inwerkingtreding 3 september 1953, laatstelijk gewijzigd op 11 mei 1994, Trb. 1994/165, inwerkingtreding 1 november 1998, Trb. 1998/95.
19 FED 1988/708.
20 H.H.M. Maathuis en W.E.C.A. Valkenburg, Bestuurlijke boeten in het fiscale recht, FED, Deventer, 1995, blz. 67.
21 Maathuis en Valkenburg, a.w., blz. 68.
22 Maathuis en Valkenburg, a.w., blz. 69.
23 De Bont, a.w.I, blz. 11.
24 Maathuis en Valkenburg, a.w., blz. 68.
25 E. Gritter, Toerekening van opzet en schuld in het fiscale boeterecht: legitimatie en achtergronden, Delikt&Delinkwent 2001, blz. 362 en 365; zie ook W.E.C.A. Valkenburg, Fiscaal straf- en strafprocesrecht, Fed, Deventer, 2001, blz. 109.
26 Dat een Hof eerst dan behoeft te onderzoeken of de disculpatiegrond zich voordoet indien een belastingplichtige feiten heeft gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hij in redelijkheid vorenbedoelde twijfel niet behoefde te hebben, volgt voorts uit HR 5 december 1990, nr. 27 115, BNB 1991/48.
27 Vergelijk Hof Den Bosch 14 februari 2001, nr. 99/1274, V-N 2001/35.5.
28 Hof Den Bosch 15 juli 1991, FED 1992/142.
29 HR 12 mei 1999, nr. 34 347, BNB 1999/285 en FED 1999/400 met aantekening van IJzerman.
30 Zie ook Hof Amsterdam 25 augustus 1998, nr. 97/1030, V-N 1999/4.10: belanghebbende (een BV) had zich dienen te realiseren dat hetgeen haar accountant deed fiscaal onjuist was.
31 Zie ook: Hof Amsterdam 12 juni 2001, nr. 99/138, V-N 2001/48.8.
32 Hof Amsterdam 19 december 2003, nr. 02/4593, V-N 2004/23.2.
33 Hof Leeuwarden 1 oktober 2004, BK 779/03, NTFR 2004/1572.
34 Zie ook Hof Amsterdam 15 oktober 1997, nr. 96/3758, V-N 1997/7.9, waarin het Hof overweegt dat het enkele in goed vertrouwen ondertekenen door belanghebbende van de door de adviseur verzorgde aangifte, belanghebbende niet disculpeert van aan de adviseur te verwijten onachtzaamheid.
35 Zie de onderdelen 6.1 en 6.4 van deze conclusie.
36 Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, No. 206, Vertegenwoordiging in het belastingrecht, Rapport van de Commissie ter bestudering van vertegenwoordiging in het belastingrecht, Kluwer, Deventer, 1997, blz. 57-58.
37 J. de Hullu, Materieel strafrecht; Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Kluwer, Deventer, 2003, blz. 163.
38 HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378, m.n. BVAR.
39 De Hullu, a.w., blz. 165.
40 Gritter, a.w., blz. 353.
41 De Hullu, a.w., blz. 171.
42 Zie onder meer HR 1 juli 1981, NJ 1982, 80, m.n. ThWvV, De Hullu, a.w., blz. 175, J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa's Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, Gouda Quint, Arnhem, 1996, blz. 151 en W.E.C.A. Valkenburg, Fiscaal straf- en strafprocesrecht, FED, Deventer, 2001, blz. 91-96.
43 De Hullu, a.w., blz. 268, Remmelink, a.w., blz. 153-154.
44 De Hullu, a.w., blz. 271-272.
45 Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, No. 206, Vertegenwoordiging in het belastingrecht, Rapport van de Commissie ter bestudering van vertegenwoordiging in het belastingrecht, Kluwer, Deventer, 1997, blz. 61.
46 Gritter, a.w., blz. 368-371.
47 Gritter, a.w., blz. 365.
48 De Bont, a.w.I, blz. 11.
49 Uw Raad spreekt in BNB 1988/270 overigens over 'adviseur' en niet over gemachtigde en lijkt daarmee geen onderscheid te maken tussen louter adviserende werkzaamheden en 'echte' vertegenwoordigingshandelingen; in het onderhavige geval heeft belanghebbende de aangifte zelf ondertekend en is haar adviseur derhalve niet opgetreden als gemachtigde bij het doen van de aangifte.
50 Via art. 3:79 BW zijn art. 3:60 t/m 3:78 BW van toepassing op vertegenwoordiging ingevolge art. 2:1, lid 1, Awb; zie hierover onder meer: Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, No. 206, blz. 14 en N. 206 (2), blz. 7-8.
51 Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 75.
52 Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 80 en J. Hijma, C.C. van Dam, W.A.M. van Schendel en W.L. Valk, Rechtshandeling en overeenkomst, Kluwer, Deventer, 2004, nr. 112, blz. 136.
53 HR 11 oktober 2002, nr. 36 845, BNB 2003/4.
54 Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 81.
55 Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 151 en 154; zie voorts: F.T. Oldenhuis, Mon. Nieuw BW B-46, Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor personen, nr. 69, blz. 93-94.
56 W. Heringa, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens: rechtspraak en commentaar, SDU, art. 6/3.6.8, blz. 7 (aanvulling 60); zie over de 'presumption of innocence' voorts: P. van Dijk en G.J.H. van Hoof, Theory an practice of the European Convention on Human Rights, Third edition, blz. 458-463, D.J. Harris, M. O'Boyle en C. Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, Butterworths, 1995, blz. 241-248 en C.L.G.F.H. Albers, Rechtsbescherming bij bestuurlijke boeten, SDU, Den Haag, 2002, blz. 124-131.
57 EHRM 7 oktober 1988 (Salabiaku v. France), Serie A, no. 141-A, NJ 1991, 351, m.n. EAA, FED 1990/420, m.n. Feteris.
58 EHRM 25 september 1992 (Pham Hoang v. France), NJ 1995/593, m.n. EAA; zie ook: EHRM 30 maart 1999 (Passet v. France), BNB 2002/25, m.n. Feteris: bewijslastverschuiving voor de gehele aanslag en daarmee ook voor de (grondslag van de) boete werd toelaatbaar geacht, mits voldoende gelegenheid bestaat voor het leveren van tegenbewijs voor een onafhankelijke rechter die al het bewijs beoordeelt.
59 EHRM 23 juli 2003, (Västberga Taxi Aktiebolag en Vulic v. Sweden), BNB 2003/2, m.n. Feteris; de overwegingen uit het arrest Salabiaku heeft het EHRM recentelijk nog herhaald in EHRM 3 februari 2005 (Blum v. Austria). www.echr.coe.int/echr; zie ook EHRM 19 okotober 2004 (Falk v. Nederland), NJ 2005, 429.
60 J.A. Smit, Boete-oplegging zonder schuldbestanddeel en op basis van een wettelijk vermoeden is mogelijk, WFR 1990/614.
61 Kamerstukken II, 2003/04, 29 702, nr. 3 (MvT), blz. 134; zie voorts: C.L.G.F.H. Albers, De onschuldpresumptie in het bestuursstrafrecht: het schemergebied tussen waarborg en instrumentaliteit, in: In beginsel, Over aard, inhoud en samenhang van rechtsbeginselen in het bestuursrecht, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 267-291.
62 Zie:M.W.C. Feteris, Fiscale bestuurlijke boetes en het recht op een behoorlijk proces, FM 66, Kluwer, Deventer, 2002, blz. 385 en de noot van Feteris in FED 1990/420 onder het Salabiaku-arrest.
63 Feteris in zijn noot onder het Salabiaku-arrest.
64 P.J. Wattel, Heimelijke onttrekkingen, negatieve uitdelingen en grondrechten van rechtspersonen, WFR 1990/1112.
65 F.J.C.M. de Kok, Administratieve sancties in het sociaal zekerheidsrecht, Kluwer, Deventer, 1989, blz. 92.
66 De Hullu, a.w., blz. 214-215.
67 Feteris, a.w. FM 66, blz. 362.
68 Zie ook Feteris in: Vertegenwoordiging in het belastingrecht (2): een bespreking van het rapport van de Commissie ter bestudering van vertegenwoordiging in het belastingrecht, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no. 207, Kluwer, Deventer 1998, blz. 13.
69 Feteris, a.w FM 66., blz. 366-367.
70 Rapport van de Commissie ter bestudering van vertegenwoordiging in het belastingrecht, Vertegenwoordiging in het belastingrecht, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no. 206, Kluwer, Deventer, 1997, blz. 61.
71 Gritter, a.w., blz. 365; zie in dezelfde zin ook P. van der Vegt, Fiscale kennistoerekening: van automaat naar schakelmechanisme, in: WB der Nederlanden (WB-bundel), Nijmegen, WPL 2003, blz. 127, Van der Vegt acht HR BNB 1988/270 om een andere reden onjuist, en wel omdat in de betreffende zaak vaststond dat de belastingplichtige zelf niet opzettelijk of grof schuldig had gehandeld.
72 Feteris, a.w., blz. 368.
73 J. Wortel, Vervolgen in belastingzaken, Fiscale monografieën, Kluwer, Deventer, 1991, blz. 171-172.
74 Wortel, a.w., blz. 178-179.
75 Nu ingevolge art. 67d, lid 1, AWR ingeval de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, een boete kan worden opgelegd indien dit aan de opzet van de belastingplichtige is te wijten, spreek ik hier alleen van opzet.
76 Zie onderdeel 9.9 van deze conclusie.
77 Zie HR 7 september 1988, nr. 25 150, BNB 1988/298, HR 11 oktober 1989, nr. 24 582, BNB 1990/87, met noot van Scheltens,HR 31 januari 1990, nr. 26 109, BNB 1990/93, met noot van Van Leijenhorst, HR 18 november 1992, nr. 27 148, BNB 1993/40, met noot van Wattel en HR 9 oktober 1996, nr. 31 346, BNB 1997/6, met noot van Feteris.
78 Dit ligt dicht tegen de door Gritter genoemde 'zorgplicht': de plicht zorg te dragen voor een niet-onjuiste aangifte; als blijkt dat de ingeschakelde gemachtigde opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan, dan is de belastingplichtige wegens de schending van een op hemzelf rustende zorgplicht beboetbaar. Strafbaarheid treedt volgens Gritter bij deze zienswijze niet in als de belastingplichtige kan aantonen dat hij gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op een correct aangewende deskundigheid van de gemachtigde; zie Gritter, a.w., blz. 365-366.
79 In het douanerecht is het overigens al mogelijk om degene door wiens toedoen bepaalde formaliteiten niet (tijdig) zijn vervuld een boete op te leggen (art. 37 en 38 Douanewet).
80 Kamerstukken II, 2003/04, 29 702, nr. 2, V-N 2004/41.2.
81 Zie over de vierde tranche Awb: Feteris, De bestuurlijke boeten in het voorontwerp vierde tranche Awb, WFR 2000/465.
82 Kamerstukken II, 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 78-80, V-N 2004/41.3.
83 In de toelichting op par. 26 van het BBBB 1998 wordt opgemerkt dat tijdens de parlementaire behandeling nadrukkelijk is aangegeven dat de vergrijpboete bij aanslag is bedoeld voor gevallen van opzet, fraude of zwendel en dat het daarbij gaat om "ernstige gevallen" als omschreven in onder meer de nota naar aanleiding van het verslag (kamerstukken I, 1997/98, 24 800 nr. 154b); zie onderdeel 4.2 en 4.4 van deze conclusie.
84 Zie het citaat in onderdeel 4.5 van deze conclusie.
85 Hier is dus sprake van een geval zoals Wattel bedoelde in onderdeel 5 (Toezeggingen met betrekking tot de uitoefening van vrije bevoegdheden) van zijn artikel: De juridische betekenis van uitlatingen van bewindslieden bij de totstandkoming van (belasting)wetgeving in FED 1990/335.