1 Het Hoofd van de Belastingdienst/Grote ondernemingen P, Centraal milieubelastingenteam.
2 Verweerschrift Inspecteur, bijlage 6.
3 Verweerschrift Inspecteur, bijlage 7.
4 Verweerschrift Inspecteur, bijlage 7.
5 Voor de cijfermatige onderbouwing zij verwezen naar de recapitulerende correctietabel, zoals opgenomen op bladzijde 20 van eerdergenoemd controlerapport. Dit rapport is als bijlage 13 aan het verweerschrift van de Inspecteur toegevoegd.
6 Wet van 23 december 1994, houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag, Stb. 923. Bij meergenoemde Wet fiscale milieuversterking is de zinsnede 'die van buiten de inrichting afkomstig zijn' komen te vervallen. Overigens hanteert Kluwer pocket belastingwetten ook hier ten onrechte de bepalingen uit de Invoeringswet Wbm welke nooit in werking zijn getreden.
7 Wet van 22 december 1999, houdende wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2000), Stb. 579.
8 Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 - 2000, 26.820, nr. 3, blz. 24.
9 Wet van 23 december 1994, houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag, Stb. 923.
10 Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 851, nr. 11, blz. 1 en 2.
11 Wet van 23 december 1994, houdende invoering van en aanpassing van een aantal wetten aan de Wet belastingen op milieugrondslag (Invoeringswet Wet belastingen op milieugrondslag), Stb. 924.
12 Originele voetnoot: Stb. 1994, 923.
13 Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 851, nr. 11, blz. 2.
14 Anders: Kluwer pocket belastingwetten (jaren 1995 - 1997).
15 Wet van 18 december 1997, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking), Stb. 732.
16 Wet van 18 december 1997, Stb. 732.
17 De term 'verwerking' werd bij Wet van 22 december 1999, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2000), Stb. 579, overigens vervangen door de term 'definitieve verwijdering'. Deze wijziging, die niet inhoudelijk was van aard, had ten doel aan te sluiten bij de in de Wet milieubeheer gebruikte terminologie.
18 Tweede Kamer, vergaderjaar 1997 - 1998, 25 689, nr. 5, blz. 7.
19 Mijn noot: dit overigens afgezien van een kleine afwijking van redactionele aard.
20 Mijn noot: bedoeld is Wet milieubeheer (Wm).
21 Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001), Stb. 569.
22 Met het vergunningenstelsel van de Wet milieubeheer is een einde gekomen aan de sectorale vergunningenstelsels op grond van onder meer de Hinderwet, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet geluidhinder, de Afvalstoffenwet, de Wet chemische afvalstoffen en het op de Mijnwet gebaseerde Mijnreglement 1964. Vgl. in dit verband § 1.2 van de Nota van Toelichting bij het Besluit van 5 januari 1993, houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (Inrichtingen- en vergunningwenbesluit milieubeheer), Stb. 50, blz. 32.
23 Al kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de Hoge Raad in dit arrest tevens de anticiperende rechtsvindingsmethode heeft toegepast. Dit met name gelet op de wijziging van de definitie van het begrip 'afvalstoffen', zoals deze - eerst bij het belastingplan 2000 - in de Wbm werd aangebracht.
24 Bedoeld wordt zijn eerste conclusie voor de op dat moment nog bij de Hoge Raad aanhangige zaak HR 8 maart 2002, nr. 35.525, BNB 2002/254, met noot van Meussen.
25 Tweede Kamer, vergaderjaar 1993 - 1994, 22.849, nr. 3, blz. 27.
26 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992 - 1993, 22.849, nr. 6, blz. 61.
27 Als ik het goed zie anders: Hof Leeuwarden in zijn uitspraak van 9 mei 2003, nr. 01/0171, VN 2003/38.1.13. Overwogen werd (cursivering door mij toegevoegd): "5.9 Dat binnen de onderhavige inrichting (voor de toepassing van de Wm; WdW) sprake zou zijn van afzonderlijke inrichtingen (...) is gesteld maar niet aannemelijk geworden. (...)."
28 Voor de goede orde zij opgemerkt dat het begrip 'werken', welk begrip voortkomt uit de - door inwerkingtreding van hoofdstuk 10 van de Wm, met ingang van 1 januari vervallen - Afvalstoffenwet, onder de Wet milieubeheer géén zelfstandige betekenis meer heeft naast het inrichtingenbegrip. Vgl. Drupsteen in Drupsteen/Koeman e.a., Wet milieubeheer, Tekst & Commentaar, Kluwer, 1996, Deventer, aant. 2 bij art. 13.4.
29 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 849, nr 3, blz. 25. Zie hierover ook IJzerman in onderdeel 2 van zijn noot onder het arrest HR 2 november 2001, nr. 35.348, BNB 2002/207.
30 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992 - 1993, 22.849, nr. 6, blz. 31 en 32.
31 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21.087, nr. 3, blz. 66.
32 Wet van 2 juli 1992, Stb. 414.
33 Tekst tot 8 mei 2002.
34 Tweede Kamer, vergaderjaar 1990 - 1991, 21.087, nr. 36, blz. 1 en 2.
35 Aldus Nijenhuis in Drupteen/Koeman e.a., a.w., aant. 2 bij art. 1.1, Gilhuis in Backes e.a., Milieurecht, Hoofdstuk 6, Vijfde druk, W.E.J. Tjeenk Willink, 2001, Deventer, nr. 234 en Michiels, De Wet milieubeheer, studiepockets staats- en bestuursrecht nr. 20, Kluwer, Deventer - 2003, blz. 48.
36 Vgl. o.m. Gilhuis in Backes e.a., a.w., nr. 234.
37 Vgl. Michiels, a.w., blz. 48 en ABRvS 29 september 2000, M en R 2001, 16.
38 Voor de goede orde: de regering had deze zinsnede in de memorie van toelichting wel genoemd toen zij aangaf welke definitie in de vaste jurisprudentie aan het begrip inrichting was gegeven (zie onderdeel 2.19).
39 Kennelijk ligt hieraan de - a contrario - gedachte ten grondslag dat door het wettelijk definiëren van het begrip de mogelijkheid tot nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie de pas is afgesneden (zie hiervoor eveneens onderdeel 2.19).
40 Zie hierover - al dan niet kritisch - o.m. Lam, De WM-inrichting: met een definitie verder van huis?, GST 1998, 7074, Woldendorp/Heinen, Het begrip inrichting in de Wet milieubeheer, BR 1999, blz. 375 e.v., en Van Geest, in de noot onder ABRvS 10 agustus 1999, GST 2000, 7115.
41 Vgl. o.m. Nijenhuis, a.w., aant. 4 bij art. 1.1 en Gilhuis, a.w., nr. 236.
42 Onder 'nadelige gevolgen' kunnen bijvoorbeeld gevaar, schade en/of hinder worden verstaan. Vgl. Tweede Kamer, vergaderjaar 1990 - 1991, 21.087, nr. 3, blz. 66.
43 Michiels, a.w., blz. 50.
44 Mijn noot: dat is het zgn. 'Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer' (IVB). Besluit van 5 januari 1993, Stb. 50, zoals gewijzigd bij de Besluit van 5 januari 1998, Stb. 22.
45 Zo geldt bijvoorbeeld géén vergunningplicht ter zake van inrichtingen waarvan de nadelige gevolgen voor het milieu verwaarloosbaar zijn. Zie in dat verband bijvoorbeeld categorie 2, onder 2.2 van Bijlage I van het hierna te bespreken 'Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer'.
46 Vgl. Woldendorp/Heinen, a.w. blz. 375/376.
47 Zie over het rechtskarakter van de Wbm o.m. Schuurman, Ecotax en andere financiële instrumenten in het milieurecht, Publikaties van de Vereniging voor milieurecht 1994-4 en A-G Van den Berge in zijn conclusie voor de zaak HR 10 maart 1999, nr. 32.835, BNB 1999/229.
48 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992 - 1993, 22.849, nr. 3, blz. 3.
49 Het voorgaande wordt overigens nogmaals bevestigd in de wordingsgeschiedenis van het Belastingplan 2001. Nadat - materieel bezien - in 1998 de afvalverbranding in eigen beheer onder het bereik van de Wbm was gebracht, kwam met de inwerkingtreding van dit Belastingplan ook het storten in eigen beheer onder de reikwijdte daarvan te vallen. Vgl. Tweede Kamer, vergaderjaar 2000 - 2001, 27.431, nr. 3, blz. 18 en 60
50 Besluit van 5 januari 1993, Stb. 50.
51 Zie de Nota van toelichting bij het IVB, Stb. 1993, nr. 50. E.e.a. heeft plaatsgevonden op voet van het bepaalde in artikel 1.1, vijfde lid, Wm, juncto artikel 2.2, en Bijlage I, onder 27 en 28.4 - 28.6 IVB
52 Besluit van 5 januari 1993, Stb. 50 (tekst tot 1 april 1998).
53 Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel d, IVB, juncto artikel 1, Wet bodembescherming moet onder 'bodem' worden verstaan: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.
54 Uit de zinsnede 'om ze daar te laten' volgt dat het moet gaan om een definitieve opslag van bedrijfsafvalstoffen op of in de bodem.
55 Dit wordt overigens ook bevestigd bij de latere tekstwijziging van de tekst categorie 28.4, onder f, IVB (Besluit van 5 januari 1998, Stb. 22). In de met ingang van 1 april 1998 geldende tekst van categorie 28.4, onder f, IVB, komt de zinsnede 'van buiten de inrichting afkomstig' namelijk in het geheel niet meer voor. Volgens de nota van toelichting bij deze amvb heeft de besluitgever met deze wijziging beoogd GS voor alle - dus ook de bedrijfsgebonden - stortplaatsen vergunningverleningsbevoegd te maken (Nota van toelichting bij het Besluit van 5 januari 1998, Stb. 22, § 4).
56 Nijhoff in zijn noot onder ABRvS 25 juli 1994, MenR 1995, nr. 46.
57 Zie o.m. Gilhuis, a.w., blz. 154, Nijenhuis, a.w., aant. 5 bij art. 1.1, Woldendorp/Heinen, a.w., blz. 381 en Lam, a.w., blz. 224.
58 Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 augustus 2001, AB 2002/88, m.nt. Van 't Lam, Nijenhuis, a.w., aant. 5 bij art. 1.1 en Uylenburg, Toekomst voor de stolpvergunning?, in: De milieuvergunning in ontwikkeling, Centrum voor milieurecht - Universiteit van Amsterdam, Samson, 1999, blz. 54.
59 Voor de goede orde: het omgekeerde is ook mogelijk. Een bepaalde in een rechtspersoon voorkomende bedrijvigheid kan ook zelfstandig een inrichting vormen. Bij wijze van voorbeeld kan daarbij worden gewezen op het feit dat de litigieuze stortplaats voor de Wm steeds als zelfstandige inrichting is aangemerkt. Dat was ook vóór 4 juli 1995 het geval, een periode waarin de stortplaats nog in het bezit was van A. Een rechtspersoon kan overigens ook uit meerdere Wm-inrichtingen bestaan. Voor dat laatste zij gewezen op artikel 1.1, zesde lid, Wm.
60 Vgl. Van Gestel in zijn noot onder ABRvS 19 maart 1998, M&R 1998/83.
61 In de noot onder ABRvS 24 december 2002, AB 2003/88, merkt Van 't Lam in dat verband op: "Strikt genomen eist de tweede volzin van art. 1.1 lid 4 Wm (...) niet dat altijd organisatorische binding aanwezig is. Dit zou er toe kunnen leiden dat wordt geprobeerd te voorkomen dat sprake is van organisatorische bindingen, door bijvoorbeeld de bedrijfsvoering van één inrichting te splitsen (...). Door die 'constructie' wordt in rechte heen geprikt, althans het juridisch splitsen van een inrichting heeft niet tot gevolg dat geen sprake (meer) is van één inrichting als die activiteiten feitelijk wel zijn verweven (bijv. ABRvS 28 juli 1989, Gst. 1991, 6930, nr. 10 (...); ABRvS 23 juni 2000, M en R 2001, 65 (...))."
62 Vgl. Uylenburg, a.w., hoofdstuk 6, blz. 54
63 Aldus Gilhuis, a.w., nr. 237, blz. 153.
64 Vgl. Lam, a.w., blz. 222.
65 Vgl. Michiels, a.w., blz. 51, Nijenhuis, a.w., aant. 5 bij art. 1.1, Gilhuis, a.w., blz. 153, Uylenburg, a.w., blz. 53 en Lam, a.w., blz. 224.
66 Vgl. AGRvS 12 juni 1990, BR 1990, blz. 850 en Vz. ABRvS 21 januari 1999, JM 1999, 63.
67 KB 19 november 1985, nr. 30, BR 1988, blz. 80. Vgl. ook Nijenhuis, a.w., aant. 5 bij art. 1.1.
68 Zie voor een jurisprudentieonderzoek Woldendorp/Heinen, a.w., blz. 375-388.
69 Aldus Lam, a.w., blz. 223.
70 Zo worden de conclusies van Lam onderschreven door Uylenburg, a.w., blz. 53. In soortgelijke zin betoogt voorts Van Gestel in zijn noot onder ABRvS van 19 maart 1998, M en R 1998/9, nr. 83. Zijn betoog werd bijgevallen door Woldendorp en Heinen, a.w., blz. 380.
71 Vgl. o.m. Heinen/Woldendorp, Agrarische activiteiten en de Wet milieubeheer; het begrip ínrichting', de integrale milieuvergunning, bestaande vergunningrechten, AR 1998, nr. 12, blz. 640, Michiels, a.w., blz. 51, en Van 't Lam in de noot onder ABRvS 24 december 2002, nr. 200105498/1, AB 2003/88.
72 Zie bijvoorbeeld Nijenhuis, a.w., aant. 5 bij art. 1.1, Michiels, a.w., blz. 51, Lam, a.w., blz. 224, Uylenburg, De Stolpvergunning, M en R 1999, nr. 11, blz. 265, Van 't Lam in de noot onder ABRvS 22 augustus 2001, nr. 199901087/1, AB 2002/88, en Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, Wet op de omzetbelasting 1968, aant. 203 bij art. 7.
73 Dat de feitelijke zeggenschap het criterium is voor de organisatorische binding laat zich overigens aldus verklaren, dat eerst op dat moment de macht bestaat om bij een overtreding van de milieuvoorschriften corrigerend op te treden.
74 In het verslag van hun jurisprudentieonderzoek komen Woldendorp en Heinen, a.w., blz. 375-388 - zonder onderscheiding naar de respectieve bindingen, tot een opsomming van de volgende relevante omstandigheden: een gezamenlijke exploitatie, energievoorziening, toegang, administratie, technische dienst of schoonmaakdienst, de aanwezigheid van een directe onderlinge verbinding, het gebruik van dezelfde grondstoffen, voorzieningen, installaties en machines en uitwisseling van personeel.
75 Vgl. ABRvS 24 december 2002, AB 2003/88 (r.o. 2.2), m.nt. Van 't Lam.
76 Aldus Van 't Lam in de noot onder ABRvS 24 december 2002, nr. 200105498/1, AB 2003/88.
77 Vgl. Van Geest in de noot onder ABRvS 10 augustus 1999, nr. E03.96.1007, GST 2000-7115/11.
78 Aldus Lam, a.w., blz. 224.
79 Aldus Van Geest, t.a.p., GST 2000-7115/11.
80 Vgl. Lam, a.w., blz. 224, n.a.v. ABRvS29 augustus 1996, Praktijkboek Milieu, D44-261.
81 Aldus Van 't Lam in de noot onder ABRvS 24 december 2002, AB 2003/88. Vgl. Van Geest, t.a.p., GST 2000-7115/11.
82 Van Geest, t.a.p., GST 2000-7115/11.
83 Van 't Lam, in de noot onder AB 2003/88.
84 Aldus Van Geest, t.a.p., GST 2000-7115/11.
85 Een dergelijk probleem speelt mutatis mutandis overigens ook bij de vraag wie vergunninghouder is voor de Wm. Zie hiervoor o.m. Vz. ABRvS 30 juli 1996, BR 1997, blz. 49 en ABRvS 31 juli 1998, AB 1999/45. Zie voorts Uylenburg, a.w., blz. 56-59.
86 Deze bepaling hield voorzover van belang in: 'Een vergunning voor een inrichting als aangewezen krachtens artikel 1, derde lid, van de Wet milieubeheer, die is verleend krachtens de Afvalstoffenwet, (...) voor het tijdstip waarop (...) deze wet in werking treedt, wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens de Wet milieubeheer. (...).'
87 Wet van 10 februari 1994, Stb. 80.
88 Vgl. Nijenhuis in Drupsteen/Koeman e.a., a.w., aant. 4 bij art. 8.20.
89 Ik zal daarbij overigens voorbij gaan aan de omstandigheid dat de geldigheidsduur van de aan A verleende vergunning op 18 maart 1995 was afgelopen, en dat GS van R - middels een gedoogverklaring - heeft toegestaan dat de onderwerpelijke stortplaats tot 22 februari 1996 zonder Wm-vergunning werd geëxploiteerd door A en vervolgens (per 4 juli 1995) door belanghebbende.
90 Bij de Hoge Raad bekend onder de nummers 40.241 en 40.251.
91 Beroepschrift in cassatie, blz. 4.
92 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992 - 1993, 22.849, nr. B (Advies), blz. 19, l.k.
93 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992 - 1993, 22.849, nr. B (Nader rapport), blz. 19, r.k.
94 Ik laat derhalve ook buiten beschouwing dat de vermeende ongelijke behandeling inmiddels is weggenomen door gewijzigde wetgeving. Een omstandigheid welke de Hoge Raad wel aanleiding geeft om een vermeende schending van het gelijkheidsbeginsel in het midden te laten. Zie bijv. HR 27 september 1989, 24.297, BNB 1990/61 en HR 1 maart 1995, nr. 28.866, BNB 1995/174.
95 Vgl. HR 12 juli 2002, nr. 36.254, BNB 2002/400, zich baserend op EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99 (Della Ciaja/Italië), Hudoc REF00004769.
96 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992 - 1993, 22.849, nr. 3, blz. 10-11.
97 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992 - 1993, 22.849, nr. 5, blz. 1, 3, 21, 23 en 24.
98 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992 - 1993, 22.849, nr. 6, blz. 31-33.
99 Gerechtshof 's-Gravenhage 8 november 2000, nr. 98/1541, V-N 2001/19.39
100 Richtlijn van de Raad 75/442 van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (Pb. EG van 25 juli 1975, nr. L 194, blz. 47), zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156 van de Raad van 18 maart 1991 (Pb. EG van 26 maart 1991, nr. L 78, blz. 32).
101 Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (Pb. EG van 30 mei 1991, nr. L 135, blz. 40).
102 Beroepschrift in cassatie, blz. 6.
103 Verweerschrift in cassatie, blz. 3.
104 Tieman, Naar een nuttige toepassing van het begrip afvalstof; Over de betekenis en toepassing van kernbegrippen van internationaal, Europees en Nederlands afvalstoffenrecht, Kluwer, Deventer - 2003.
105 Tieman, a.w., blz. 140-143.
106 Dieckmann, Das Abfallrecht der europaïschen Gemeinschaft, Baden-Baden, 1994, p. 164 en Krämer, E.C. Environmntal Law, London 2000.
107 Mijn noot: Richtlijn 91/156 van de Raad van 18 maart 1991 tot wijziging van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen (Pb. EG van 26 maart 1991, nr. L 78, blz. 32).
108 Mijn noot: De letterlijke tekst van deze overweging houdt in: 'Overwegende, bovendien, dat een dispariteit tussen de wetgevingen van de Lid-Staten op het gebied van de verwijdering en de nuttige toepassing van afvalstoffen nadelig kan zijn voor de kwaliteit van het milieu en de goede werking van de interne markt'.
109 Zie ook Ginige, Mining waste: the Aznalcóllar taillings pond failure, EELR 2002, p. 79; Hannequart, Het Europees recht inzake afvalstoffen, Brussel 1994, p. 135 en Krämer, a.w., p. 245-246.
110 Mijn noot: Richtlijn van de Raad 75/442 van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (Pb. EG van 25 juli 1975, nr. L 194, blz. 47).
111 Mijn noot: De letterlijke tekst van deze overweging luidt: 'Overwegende dat een doeltreffende en samenhangende regeling inzake verwijdering van afvalstoffen, die de intracommunautaire handel niet belemmert en de concurrentievoorwaarden niet nadelig beinvloedt, zou moeten worden toegepast op roerende goederen waarvan de houder zich ontdoet of krachtens de geldende nationale bepalingen moet ontdoen, met uitzondering van radioactieve afvalstoffen, afval afkomstig uit mijn - en landbouw, kadavers, afvalwater, gasvormige effluenten en afvalstoffen die aan een specifieke communautaire regeling zijn onderworpen'.
112 Zie ook Szelinski en Schneider, Grenzüberschreitende Abfallverbringung, Hamburg 1995, p. 22.
113 In de ongewijzigde afvalstoffenrichtlijn was deze zinsnede niet opgenomen.
114 Mijn noot: wellicht ten overvloede zij erop gewezen dat dit argument van Tieman slechts hout snijdt indien ook zijn opvatting wordt onderschreven dat onder 'andere voorschriften' slechts communautaire voorschriften kunnen worden begrepen.
115 Krämer, a.w., p. 246. In deze zin ook Ginige, a.w., p. 79.
116 Vgl. Tieman, a.w., blz. 144-145.