1 Zie rov. 2.1 - 2.3 van het bestreden arrest in verbinding met rov. 2.1 - 2.3 van het vonnis van de rechtbank, waarin ook afbeeldingen zijn opgenomen.
2 Zie art. 5 lid 2 onder a, in verbinding met art. 14.C, van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW). In dit geding is het tijdvak van 10 september 1994 tot en met 9 december 1999 (de dag vóór de sommatiebrief) als uitgangspunt genomen (rov. 2.6).
3 De vordering in reconventie is gewijzigd bij CvD conv./CvR reconv. alinea 29.
4 Het vonnis is gepubliceerd in BIE 2003, 20 en IER 2003, 7 m.nt. HMHS.
5 Het arrest is gepubliceerd in IER 2004, 76.
6 Ingevolge de overgangsbepaling in art. IV van het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de merken van 2 december 1992 blijft art. 5, onder 3, (oud) BMW van toepassing op depots welke tenminste drie jaren voor de inwerkingtreding van dit Protocol zijn verricht. Het Protocol is in werking getreden op 1 januari 1996. Deze overgangsbepaling houdt blijkens de toelichting verband met - in dit geding niet aan de orde gesteld - non usus gedurende het tijdvak van de eerste drie jaar na het depot: zie art. 5 onder 3 (oud) BMW.
7 BenGH 27 januari 1981 (Turmac/Reynolds, naar de omstreden merken ook wel aangeduid als Winston/Whiston), NJ 1981, 333 m.nt. LWH.
8 Eerste richtlijn van de Raad van 21 december 1988 betreffende aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten (89/104/EEG, Pb EG L 40).
9 HR 26 januari 2001, NJ 2001, 247 m.nt. DWFV.
10 HvJ EG 11 maart 2003 (Ansul/Ajax), NJ 2004, 339 m.nt. JHS; BIE 2003, 90; zie voor het vervolg: HR 8 oktober 2004, BIE 2005, 42; IER 2005, 11. Zie ook: M.V. Wellink-Volmer, Vindt het HvJ EG de A-G's eis van continu en publiek gebruik normaal?, IER 2003 blz. 154-165; D.E. Stols, Verval van een merk wegens niet-gebruik: wat is 'normaal gebruik'?, Bb 2004, blz. 57-59; D.C. Elzinga, Normaal gebruik in de Benelux Merkenwet, BMM Bulletin 2005/2, blz. 62-65.
11 Verordening van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PbEG L 11).
12 GEA 8 juli 2004, T-203/02 (Sunrider Corp./OHIM), rov. 54; er is beroep ingesteld bij het HvJ EG.
13 GEA 8 juli 2004, T-334/01 (MFE Marienfelde GmbH/OHIM).
14 GEA 14 juli 2005, T-126/03 (Benckiser/OHIM), i.h.b. rov. 42-43.
15 Een bijkomend probleem is, dat de taalversies van de verordening uiteenlopen: aan de ene kant staan kwalificerende termen zoals "ernsthafte Benutzung", "usage serieux", "genuine use"; aan de andere kant staan termen als "uso efectivo" die overeenkomen met 'actual use'. De term "normaal gebruik" valt hier enigszins tussenin (GEA 12 maart 2003, T-174/01 (Goulbourn/OHIM), rov. 36). In rov. 35 van het arrest Ansul (HvJ EG 11 maart 2003) wordt overwogen dat een 'normaal' gebruik in de richtlijn een werkelijk gebruik van het merk is. Ik vermeld dit alles, omdat de pleiter voor Sidoste betekenis toekent aan de eerstgenoemde taalversies (s.t. blz. 7).
16 In de s.t. namens Bonnie Doon, alinea 16, worden de volgende vindplaatsen genoemd: BIE 1984/35; BIE 1995/15; BIE 1996/3; BIE 2000/99; BIE 2002/89; BIE 2003/11; IER 2004/10. Zie ook het jurisprudentie-overzicht in de losbladige Intellectuele eigendom, aant. 3.4 op art. 5 BMW (J.H. Spoor).
17 BenGH 27 januari 1981, NJ 1981, 333 m.nt. LWH, reeds aangehaald.
18 HvJ EG 11 maart 2003, reeds aangehaald, rov. 45.
19 De s.t. van Bonnie Doon vermeldt onder 18 dat de in het cassatiemiddel onder a tot en met h opgesomde handelingen weliswaar niet alle vaststaan, maar niettemin in cassatie als uitgangspunt kunnen gelden. Tegen de kwalificaties welke Sidoste hieraan heeft gegeven (zie i, ii en iii) maakt Bonnie Doon echter wel bezwaar.
20 De gestelde verkopen aan Veritas en Damart (a en b) zijn door het hof besproken in rov. 2.13 - 2.16. De gestelde levering op 7 december 1994 van 70 paar sokken aan het Finland Trade Center (c) valt buiten de referentieperiode en behoefde daarom geen afzonderlijke vermelding. Het argument dat de sokken aan de distributeurs werden geleverd in dozen (met telkens 10 paar sokken) waarop het merk van Sidoste was aangebracht (d) is behandeld in rov. 2.12 en 2.18. De promotie-activiteiten op het Lapland Festival en tijdens twee tennistoernooien (e en f) zijn behandeld in rov. 2.10. De bedrijfsbezoeken van [betrokkene 1], de correspondentie en offertes (g) zijn behandeld in rov. 2.11 en 2.18. De stelling over de website (h) is door het hof besproken in rov. 2.19.
21 Zie voor vindplaatsen in de gedingstukken: s.t. Bonnie Doon onder 25.
22 Zie o.m.: HvJ EG 12 oktober 1999, NJ 2000, 136; HvJ EG 11 november 1997, NJ 1999, 216 m.nt. DWFV.
23 Het HvJ EG heeft in ander verband de referentiegroep omschreven als: de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van de betrokken soort producten: HvJ EG 22 juni 1999, NJ 2000, 375 m.nt. DWFV; vgl. BenGH 2 oktober 2000, NJ 2001, 246 m.nt. DWFV. De nevenschikking van 'consument' en 'eindverbruiker' verklaar ik als volgt: wanneer een moeder in een winkel sokken koopt voor haar zoon, is zij de consument en is de zoon de eindverbruiker.
24 Een oud voorbeeld is de plaatselijke kapper die een merk heeft gedeponeerd voor kappersdiensten. Wanneer hij dit merk normaal gebruikt voor zijn diensten is dat in beginsel voldoende om verval door non usus te voorkomen, ook al gaat het slechts om gebruik in een klein werkgebied in vergelijking tot de gehele Beneluxmarkt voor kappersdiensten.
25 Het onderscheid wordt door Sidoste in cassatie scherper gepresenteerd dan zij in de fase van het hoger beroep had gedaan. Niettemin is juist dat Sidoste in feitelijke instanties (CvA nr. 8, CvD nr. 8.d, MvG blz. 13-14) heeft gesteld dat zij in het relevante tijdvak het merk heeft gebruikt op de markt voor distributeurs in het Beneluxgebied.
26 Vgl. BenGH 20 december 1996, NJ 1997, 313 m.nt. DWFV.
27 Wel zou ik mij kunnen voorstellen dat een fabrikant meerdere handelsmerken voert en daarnaast nog een eigen logo heeft. Dat is in deze zaak niet gesteld.
28 Ook middelonderdeel 1.8 heeft hierop betrekking.