ECLI:NL:PHR:2005:AT9183
Parket bij de Hoge Raad
- J.M.H. Hoge Raad der Nederlanden
- D. Rijpma
- F.E. Vermeulen
- De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Eigendomsgeschil tussen buren over een strook grond en de gevolgen van verjaring
In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over de eigendom van een strook grond die volgens een kadastrale meting in 1965 toebehoorde aan de verweerder. De eiser, die sinds de jaren '60 in het bezit is van de grond, stelt dat hij deze door verjaring heeft verkregen. De zaak begint met een dagvaarding door de eiser op 7 juni 2001, waarin hij vordert dat de rechtbank verklaart dat hij eigenaar is van de strook grond en dat de verweerder hem moet toestaan de wand van zijn schuur in de oorspronkelijke staat te herstellen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, maar het hof te Amsterdam heeft dit vonnis op 5 februari 2004 vernietigd en de vorderingen van de eiser afgewezen. Het hof oordeelde dat de eiser niet aan de vereisten voor verjaring had voldaan, omdat hij geen ondubbelzinnig bezit had aangetoond. De eiser heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest, maar de Hoge Raad heeft de conclusie van de Procureur-Generaal gevolgd en het cassatieberoep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn eigendomsclaim en dat de verweerder gerechtigd was om de wand te verwijderen, omdat deze de toegang tot zijn eigen grond belemmerde. De zaak benadrukt de complexiteit van eigendomsrechten en de vereisten voor verjaring in het civiele recht.