4. Bij tussenvonnis van 20 juni 2000 heeft de rechtbank vooropgesteld dat op [eiseres] de bewijslast rust van haar stelling dat [verweerder] de Falopering niet om de rechter tuba maar om een weefselplooi heeft geplaatst dan wel (anderszins) onjuist heeft aangebracht en dat de verklaring van [betrokkene 3] onvoldoende is om [eiseres] reeds in dat bewijs geslaagd te achten. De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek op een aantal door haar geformuleerde punten gewenst geoordeeld. Zij heeft voorgesteld [betrokkene 1] als deskundige te benoemen nu de bezwaren van [eiseres] tegen het - op verzoek van partijen uitgebrachte - rapport van [betrokkene 1] - aldus de rechtbank - niet de deskundigheid van [betrokkene 1] betreffen en deze bezwaren door het stellen van aanvullende vragen kunnen worden weggenomen. Zij heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen over de voorgestelde vraagpunten alsmede over de voorgestelde deskundige.
Bij akte na tussenvonnis heeft [eiseres] aangegeven zich niet te kunnen verenigen met de benoeming door de rechtbank van [betrokkene 1] als deskundige, daarbij refererend aan haar eerdere stellingen dat het op verzoek van partijen door [betrokkene 1] uitgebrachte rapport niet aan de eisen voldoet en inhoudelijk onjuist is en voorts betogend dat [betrokkene 1] niet meer zonder vooringenomenheid kan oordelen nu hij immers al definitief heeft geoordeeld en voorts alleen al door de kritiek van [eiseres] geen objectief oordeel meer zal kunnen geven.
Bij tussenvonnis van 10 oktober 2000 heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaren van [eiseres] ter zake van de inhoud van het rapport van [betrokkene 1] niet tot het oordeel kunnen leiden dat [betrokkene 1] niet deskundig is op zijn vakgebied; zij heeft voorts overwogen dat gesteld noch gebleken is dat [betrokkene 1] vooringenomen was, dat [betrokkene 1] zijn deskundig oordeel heeft gegeven op grond van de hem voorgelegde feiten, dat dit oordeel hem niet vooringenomen maakt ten opzichte van een van partijen en dat het enkele feit dat [eiseres] kritiek op [betrokkene 1] heeft geuit, niet leidt tot het oordeel dat hij daardoor partijdig zal rapporteren over de aanvullende vragen. De rechtbank heeft het aangewezen geoordeeld [betrokkene 1] de voorgestelde aanvullende vragen voor te leggen met het oog op de beoordeling in het onderhavige geding van de door partijen opgeroepen vragen over het op hun verzoek door [betrokkene 1] uitgebrachte rapport; zij heeft overwogen geen bezwaar te hebben tegen benoeming van een tweede deskundige indien [eiseres] zulks zou wensen. De rechtbank heeft onder aanhouding van iedere verdere beslissing een deskundigenonderzoek gelast en heeft voorgesteld [betrokkene 2] als tweede deskundige te benoemen.
Bij akte na dit tussenvonnis heeft [eiseres] aangegeven dat de door de rechtbank gekozen oplossing om een tweede deskundige te benoemen afdoende aan haar bezwaren tegemoet komt en dat zij tevens kan instemmen met de benoeming van [betrokkene 2]. [Eiseres] heeft evenwel ook gesteld dat indien de beide deskundigen geen consensus bereiken, de rechtbank een derde deskundige dient te benoemen. [Verweerder] heeft het voorstel van de rechtbank zonder voorbehoud geaccepteerd.
Bij tussenvonnis van 14 november 2000 heeft de rechtbank daarop een deskundigenonderzoek gelast omtrent de door haar geformuleerde vraagpunten met benoeming van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als deskundigen.
Op 20 maart 2001 is ter griffie van de rechtbank een concept-rapport van [betrokkene 2] alsmede een concept-rapport van [betrokkene 1] gedeponeerd; op 5 juni 2001 zijn de eindrapporten gedeponeerd. Bij conclusie na deskundigenbericht heeft [eiseres] drie brieven in het geding gebracht, te weten: de brief van [betrokkene 1] d.d. 17 mei 2001 aan de advocaat van [eiseres] met de mededeling dat de tijd die [eiseres] had om te reageren op de concept-rapportages ruim is verstreken en dat de deskundigen om verder tijdverlies te vermijden, hebben besloten de definitieve rapportage aan de rechtbank te zenden; de brief d.d. 22 mei 2001 van de advocaat van [eiseres] aan [betrokkene 1] met vragen over zijn conceptrapportage en met de mededeling dat aan de griffier van de rechtbank direct na ontvangst van de hiervoor genoemde brief het verzoek om vier weken uitstel is gedaan; de brief van [betrokkene 1] d.d. 14 juni 2001 aan de griffier van de rechtbank inhoudende dat de advocaat van [eiseres] alsnog een vraag heeft gesteld doch dat hij ([betrokkene 1]) meent in zijn brief van 17 mei 2001 duidelijk genoeg te zijn geweest en dat - naar hij begrijpt - inmiddels de complete rapportage is ontvangen.
De rechtbank heeft ten slotte in haar eindvonnis van 18 juni 2002 geoordeeld dat [eiseres] op basis van de deskundigenrapporten van de deskundigen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] is geslaagd in haar bewijs, in welk verband zij heeft overwogen dat het in zeer hoge mate waarschijnlijk moet worden geacht dat de Falopering niet juist is geplaatst met name gelet op hetgeen [betrokkene 2] ten grondslag heeft gelegd aan de in zijn rapportage getrokken conclusies en gelet op een passage uit het rapport van [betrokkene 1]. De rechtbank heeft [verweerder] dan ook veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres] ten gevolge van de mislukte sterilisatie geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.