ECLI:NL:PHR:2005:AT8300

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02275/04
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling wegens overtredingen van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de verdachte, die door het Gerechtshof te 's-Gravenhage was veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte was onder andere veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf en een geldboete van € 250,- voor het rijden zonder verzekering. De Hoge Raad oordeelde dat er geen beroep in cassatie openstond tegen de bestreden uitspraak, omdat de verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, hetgeen volgens artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen cassatie mogelijk maakt. Het middel dat door de raadsman van de verdachte was ingediend, betrof uitsluitend de motivering van de bewezenverklaring van het feit waarvoor de geldboete was opgelegd. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend, was hij niet-ontvankelijk in het beroep. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep tegen de veroordeling voor feit 3 en verwierp het beroep voor het overige. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard voor het beroep tegen de veroordeling ter zake van de overtreding onder 3.

Conclusie

Nr. 02275/04
Mr. Vellinga
Zitting: 21 juni 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. en 2. overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd, en 3. als bestuurder van een motorrijtuig daarmede rijden op een weg zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden, veroordeeld ter zake van feit 1. en 2. tot zes weken gevangenisstraf en ter zake van feit 3 tot een geldboete van € 250,- subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel is gericht tegen de als feit 3 bewezenverklaarde overtreding.
4. Ingevolge het sedert 1 januari 2002 toepasselijke art. 427 Sv staat tegen arresten van de gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien (a) met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel opgelegd of (b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van € 250,-, tenzij het arrest een overtreding betreft van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
5. Indien feiten, zoals hier is gebeurd, cumulatief zijn tenlastegelegd wordt de vraag of en zo ja welk rechtsmiddel tegen de bestreden uitspraak openstaat, voor ieder van de feiten afzonderlijk beoordeeld als ware sprake van gevoegde zaken.(1)
6. Het Hof heeft voor het feit waartegen het middel is gericht (vanwege het bepaalde in art. 62 lid 1 Sr, afzonderlijk) geen andere straf of maatregel opgelegd dan een geldboete van € 250,-.
7. Een en ander brengt mee dat de verdachte voor wat betreft feit 3 niet in het ingestelde beroep kan worden ontvangen en het middel dus buiten bespreking kan blijven.(2)
8. Vervolgens dient de vraag onder ogen te worden gezien of de enkele omstandigheid dat de schriftuur geen op het overige van de bestreden uitspraak betrekking hebbend middel bevat, er toe moet leiden dat de verdachte voor het overige eveneens niet-ontvankelijk in het beroep dient te worden verklaard.
9. Het beroep in cassatie is namens de verdachte op de door de wet voorgeschreven wijze ingesteld. Tevens is aan het vereiste voldaan dat tijdig door een advocaat een schriftuur wordt ingediend. Voorts is in de tekst van de wet geen steun te vinden voor de opvatting dat van een "schriftuur (...) houdende zijn middelen van cassatie" (art. 437 lid 2 Sv) geen sprake meer is indien de middelen van de verdachte weliswaar betrekking hebben op de bestreden uitspraak maar niet op dat deel waarvoor beroep in cassatie openstaat.(3)
10. Bij gebreke van middelen is de bestreden uitspraak voor het overige slechts vatbaar voor ambtshalve cassatie. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik evenwel niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte in het beroep tegen de bestreden uitspraak voor wat betreft de veroordeling ter zake van de overtreding onder 3. niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 10.2 op art. 427 (suppl. 134, april 2003). Zie voor het cassatieberoep van het OM: A.J.A. van Dorst, 'Rechtsbescherming en doelmatigheid in cassatie', in: G.A.M. Strijards e.a. (red.), De derde rechtsingang nader bekeken (Bronkhorst-bundel), Arnhem: Gouda Quint 1989, p. 96 en D.H. de Jong, 'De cassatieschriftuur van het OM', DD 1980, p. 252.
2 Zie bijv. HR 19 april 2005, nr. 03211/04 rov 3.1 en 3.2 en HR 14 oktober 2003, LJN AJ1111.
3 Hier is ook niet aan de orde het probleem dat de schriftuur wel middelen bevat doch dat deze niet zijn gericht tegen de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld, hetgeen in HR 14 september 2004, nr. 02820/03 M leidde tot buiten bespreking laten van het middel, in HR 9 november 2004, LJN AR2942 tot niet-ontvankelijkheid in het cassatieberoep.