(1) Vgl. rov. 2 van het bestreden arrest.
(2) Zie de inl. dagvaarding onder nrs. 44 - 48, respectievelijk onder 49 - 50; CvR onder 9.2 - 9.7, resp. onder 9.8.
(3) Het vonnis is gepubliceerd in V-N 2002/18.28.
(4) De rechtbank wees op HR 13 juni 1986, NJ 1986, 825; HR 8 januari 1999, NJ 1999, 318 m.nt. Ma. en HR 18 februari 2000, NJ 2000, 295 m.nt. Ma.
(5) Vgl. HR 1 februari 2002, NJ 2002, 258 m.nt. J.W. Zwemmer. Van een latere datum dan het bestreden arrest is: HR 26 maart 2004, NJ 2004, 361.
(6) Zie de arresten, genoemd in de vorige voetnoot, en de daaraan voorafgaande conclusies.
(7) Art. 40 is gewijzigd bij wet van 14 december 2000, Stb. 570.
(8) Vgl. blz. 3 van de s.t. van de zijde van de Ontvanger.
(9) S.t. van de zijde van de Ontvanger, alinea 2.5 resp. alinea's 5.1 - 5.2.
(10) Zie de pleitnota van de zijde van de Ontvanger in appel, alinea 6.10.
(11) Niet iedere informatieverstrekking is een advies. In de vakliteratuur is het (professionele) advies omschreven als: "een beredeneerde aanbeveling om een bepaalde keuze te maken" (J.M. Barendrecht en E.J.A.M. van den Akker, Informatieplichten van dienstverleners (1999) blz. 131. Zie in het algemeen over de juridische aspecten van advisering: de preadviezen van A. Schilder en W.H.J.M. Nuijts, resp. van S.C.J.J. Kortmann, voor de N.J.V. 2004.
(12) C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht (2000), hoofdstuk 8, i.h.b. nr. 801.
(13) C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht (2000), nr. 820. Van Dam noemt als voorbeeld HR 9 oktober 1992, NJ 1994, 286 m.nt. CJHB onder nr. 289, waar het ging om uitgifte door een gemeente van verontreinigde grond: de gemeente handelde onrechtmatig jegens latere bewoners door bodemonderzoek achterwege te laten hoewel zij reden had om te twijfelen aan de geschiktheid van de grond als bouwgrond.
(14) [verweerder] heeft zich niet geheel onverschillig betoond voor de belangen van de Ontvanger: in de overeenkomst zijn bepalingen opgenomen m.b.t. het gebruik van de vervangingsreserve; zie alinea 1.1.8 hiervoor.
(15) Een afzonderlijk twistpunt tussen partijen is de vraag of alleen de kennis en wetenschap van de belastingadviseur [betrokkene 1] aan [verweerder] toegerekend mag worden, of ook die van de contactpersonen [betrokkene 2 en 3]. Het hof is aan dit twistpunt niet toegekomen.
(16) Asser-Kortmann (2004) nr 149; J.W. Hoekzema, Kwalitatieve aansprakelijkheid voor ondergeschikten en aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatige daad (2000), blz. 96-97. Zie ook nog: C.J.M. Klaassen, Vertegenwoordiging en aansprakelijkheid; toerekening van kennis, in: S.C.J.J. Kortmann e.a. (red.), Vertegenwoordiging en tussenpersonen, 1999.
(17) In Asser-Kortmann, nr. 161, wordt gewezen op HR 16 mei 1986, NJ 1986, 638. Daar ging het, in een contractuele setting, om de vraag of de wetenschap en mededelingen van een keuringsarts konden worden toegerekend aan zijn opdrachtgeefster, de hypotheekbank. De Hoge Raad overwoog dat dit in beginsel afhangt van de omstandigheden van het geval. De formulering biedt m.i. geen ruimte om aansprakelijkheid van [verweerder] te baseren op "de omstandigheden van het geval". In de eerste plaats gaat het hier om een aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad, niet om een contractuele verhouding. Daarnaast geldt, zoals Kortmann t.a.p. schrijft, dat het gerechtvaardigd vertrouwen een belangrijke factor is bij de beantwoording van de vraag of een gedraging, wetenschap of kennis van de tussenpersoon in het maatschappelijk verkeer als een gedraging, wetenschap of kennis van de opdrachtgever kan gelden. In het huidige geval is geen sprake van een bij de Belastingdienst bestaand vertrouwen m.b.t. de kennis en wetenschap die aan [verweerder] kan worden toegerekend.
(18) S.t. van de zijde van de Ontvanger blz. 9.
(19) R.P.J.L. Tjittes, Toerekening van kennis van een externe deskundige, NJB 2001, blz. 7-15, i.h.b. blz. 8-9 en noot 13 (waaraan toe te voegen: A.C. van Schaik, Volmacht, Mon. NBW B-5, 1999, nr. 41).
(20) Tjittes wijst in dit verband op HR 27 januari 1989, NJ 1989, 816 m.nt. MMM, waarin werd overwogen: "Indien voor een der partijen een deskundige optrad, zal daarbij moeten worden uitgegaan van hetgeen zich tussen deze en de andere partij heeft afgespeeld en zal in het bijzonder moeten worden gelet op hetgeen die partij uit de verklaringen en gedragingen van die tussenpersoon heeft afgeleid en heeft mogen afleiden."
(21) S.t. Ontvanger, i.h.b. blz. 13.
(22) R.P.J.L. Tjittes, Toerekening van kennis van een externe deskundige, NJB 2001, blz. 7-15; dezelfde, Toerekening van kennis, Studiekring Offerhaus, 2001.
(23) HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 m.nt. CJHB.
(24) R.P.J.L. Tjittes, Toerekening van kennis, Studiekring Offerhaus (2001), blz.22-23.
(25) J.L.P. Cahen, bespreking van Asser-Van der Grinten, Vertegenwoordiging en rechtspersoon, opgenomen in: Bezielde materie, een selectie uit de geschriften van prof.mr. J.L.P. Cahen, 1991, blz. 149-156, i.h.b. blz. 154.
(26) S.t. van de zijde van de Ontvanger, blz. 15-16.
(27) HR 15 juni 1976, NJ 1976, 514.
(28) HR 24 februari 1987, NJ 1987, 1020.
(29) Zie: P. van der Vegt, Fiscale kennistoerekening: van automaat naar schakelmechanisme, in: WB der Nederlanden, 25 jaar wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad, 2003, blz. 117-128.
(30) Zie bijv. HR 27 juni 2003, BNB 2003/332 m.nt. J. van Soest; P. van der Vegt, a.w., blz. 119.
(31) S.t. van de zijde van de Ontvanger, blz. 12. De Hoge Raad heeft in rov. 4.7 van HR 15 juli 1988, BNB 1988/270, een hiermee vergelijkbaar argument gebruikt.
(32) HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378 m.nt. BVAR; zie voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van leidinggevende functionarissen en voor de toerekening van handelingen aan een rechtspersoon: art. 51 Sr, nader uitgewerkt in HR 21 oktober 2003, LJN AF7938; W.E.C.A. Valkenburg, Inleiding fiscaal strafrecht (2002) blz. 74-77.