1 D.w.z. het gedeelte van het perceel dat overblijft na onteigening en aanpassing: zie blz. 9, punt 4, van het deskundigenrapport.
2 De rechtbank heeft de waarde van het onteigende en de waardevermindering van het overblijvende overeenkomstig het advies van de deskundigen vastgesteld op f 400.000,- (omgerekend in euro's € 181.512,09) en vervolgens vermeerderd met de tussen beide vonnissen vervallen rente; zie rov. 2.16 voor de berekening. Bij de berekening van de waardevermindering van het overblijvende (vgl. HR 24 december 1997, NJ 1998, 316, rov. 3.3) heeft de rechtbank, evenals de deskundigen, alleen rekening gehouden met de waardevermindering van blijvende aard en niet met de (éénmalige) kosten van aanpassing van het overblijvende.
3 Een vergelijkbare redenering is gehanteerd in Rb 's-Hertogenbosch 3 juli 2002, BR 2005, nr. 15 (blz. 58). De deskundigen (rapport blz. 11) hebben zich hierdoor laten leiden.
4 De verklaring ter griffie van de rechtbank, bedoeld in art. 52 Ow, is afgelegd op 17 mei 2004. Deze is op 6 juli 2004, dus binnen de in art. 53 Ow bedoelde termijn, gevolgd door de betekening van de akte en de cassatiedagvaarding.
5 Zie reeds HR 7 februari 1968, NJ 1968, 193: "dat de regel van onteigeningsrecht (...) kan meebrengen enerzijds dat aan de onteigende partij de schade dient te worden vergoed welke zij zal lijden door waardedaling van niet onteigende vermogensbestanddelen, anderzijds dat zij een bijkomende vergoeding dient te ontvangen ter zake van het verlies of de vermindering van voordelen welke het gebruik van het te onteigenen goed haar verschafte."
6 HR 21 december 1960, NJ 1961, 115.
7 HR 16 mei 1923, NJ 1923 blz. 909; HR 18 december 1963, NJ 1964, 100 m.nt. NJP.
8 C.H. Telders, Schadeloosstelling voor onteigening, 1968, nrs. 571-572; losbl. Onteigening, eigendomsbeperking en kostenverhaal, band II (Onteigening/schadeloosstelling; A.Ph. van Gelder), par. 13, i.h.b. onder nr. 2 en nr. 4.C.
9 Rente als economisch begrip wordt in Van Dale, onder verwijzing naar de Economische Encyclopedie, omschreven als: "het surplus (meerwaarde) dat door toepassing van kapitaal in het productieproces ontstaat, resp. het recht dat de eigenaar van kapitaal bij toepassing van het productieproces, op een tijdens dit proces tot stand gekomen surplus aan zijn bezit ontleent".
10 Of in een voorkomend geval moet worden gekozen voor een berekening op liquidatiebasis dan wel voor een berekening op basis van vervanging, is een probleem op zichzelf. Bepalend is niet de persoonlijke wens van de onteigende, maar "wat iemand in de omstandigheden van de onteigende als redelijk handelend persoon zou doen indien hij zijn bedrijf niet meer op het onteigende kan voortzetten, in welk onderzoek de rechter, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, tevens dient te betrekken of de billijkheid een schadeloosstelling op de ene of de andere basis meebrengt": HR 5 februari 1997, NJ 1997, 290, rov. 3.3; zie ook het rechtspraakoverzicht in J.E.F.M. den Drijver-van Rijckevorsel en A.W. van Engen, Onteigening (2003), blz. 250-258.
11 Het onderwerp rente uit vrijkomend geïnvesteerd kapitaal wordt besproken in: losbl. Onteigening, eigendomsbeperking en kostenverhaal, II (A.Ph. van Gelder), par. 13, nr. 2-4, en V, par. 36-37; Praktijkboek onroerend goed, V.C nrs. 147 en 158-167 (F.A. Mulder).
12 Zie ook: HR 15 november 1972, NJ 1973, 153 m.nt. WPB; HR 18 december 1963, NJ 1964, 100 m.nt. NJP; HR 9 juni 1965, NJ 1965, 328 m.nt. NJP. In dit laatste geval had de vruchtgebruiker recht op de interessen van de schadeloosstelling (art. 45 Ow). Dit voordeel tengevolge van de onteigening werd in mindering gebracht toen hij, als een nadeel ten gevolge van de onteigening, vergoeding van verhuiskosten vorderde. De rechtbank heeft in de huidige zaak kennelijk - de deskundigen hadden ernaar verwezen - het oog op deze jurisprudentie, waar zij in rov. 2.14.3 overweegt dat het rentevoordeel van het vrijkomend kapitaal volgens de rechtspraak ook verrekend mag worden met eenmalige uitgaven die de onteigende als gevolg van de onteigening moet doen.
13 Zie bijv. J. Hoekstra en B.S. Ten Kate, Gemeentelijke grondverwerving, 2000, blz. 168. In de losbladige uitgave Bestuursrechtelijke schadevergoeding, Taxatieleer (P.H.C. de Bont), wordt op blz. G-7-18 (paragraaf "rente van vrijkomend kapitaal" in fine) gesteld dat om deze reden in de praktijk de eenmalige kosten vaak ongemoeid worden gelaten als het gaat om aftrek van rente van vrijkomend kapitaal.
14 Zie bijv. HR 9 juni 1965, NJ 1965, 328 m.nt. NJP.
15 Vgl. noot Polak onder HR 17 februari 1965, NJ 1966, 353: onder "vrijkomend kapitaal" kan niet begrepen worden kapitaal dat vóór de onteigening niet in het bedrijf was geïnvesteerd. Polak bespreekt verder de situatie dat de waarde van de woning in het bedrijf is gestoken. Vgl. C.H. Telders, Schadeloosstelling voor onteigening (1968), nr. 579.
16 De omstandigheid dat getaxeerd is in vrij opleverbare staat wil nog niet zeggen dat bijkomende kosten, zoals de kosten van ontruiming, niet voor vergoeding in aanmerking komen: HR 10 augustus 1995, NJ 1996, 391 m.nt. MB.
17 Citaat ontleend aan HR 8 juli 1974, NJ 1975, 27; in de noot van MB is een opsomming van eerdere rechtspraak gegeven. Zie nadien nog: HR 1 juli 1994, NJ 1996, 50 m.nt. MB; HR 8 augustus 2003, NJ 2004, 249 m.nt. PCEvW en HR 25 april 2003, BR 2004, nr. 26 (blz. 148) m.nt. J.F. de Groot. In HR 14 juli 2000, NJ 2001, 94 m.nt. PCEvW werd overwogen dat in de huidige maatschappelijke omstandigheden in beginsel ervan mag worden uitgegaan dat de onteigende niet een vervangende woonruimte zal huren maar tot aankoop van een vervangende woning zal overgaan.
18 De in de s.t. aangehaalde uitspraak HR 16 april 2004, NJ 2004, 507, past in deze lijn: indien door de noodzaak om op korte termijn te verhuizen extra kosten moeten worden gemaakt om een vervangende onroerende zaak te verwerven (zgn. "premie uit handen breken") mag de rechter dat vermogensnadeel niet buiten beschouwing laten. Zie ook: HR 15 juni 1994, NJ 1996, 84 m.nt. MB.
19 Zie bijv. HR 20 juni 1956, NJ 1956, 477 m.nt. DJV.
20 Vgl. Mörzer Bruins aan het slot van zijn noot NJ 1975, 27.