ECLI:NL:PHR:2005:AT4075

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/161HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Rolnr. C04/161HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 15 april 2005
conclusie inzake
[eiser]
tegen
Mefin Financieringen B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of thans eiser tot cassatie is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen de in een schriftelijke, door hem ondertekende overeenkomst van huurkoop opgenomen verklaring dat aan hem de in huurkoop verkochte zaak overeenkomstig art. 7A:1576l BW is geleverd.
2. De feiten waarvan in cassatie moet worden uitgegaan, treft men aan in r.o. 2.2.1 van het tussenarrest van het hof (met een correctie r.o. 1 van het eindarrest van het hof). Zij komen op het volgende neer.
(i) Op 21 augustus 2000 hebben thans eiser tot cassatie, hierna: [eiser], als kredietnemer en Autocenter [B] als leverancier een huurkoopcontract ondertekend. In de overeenkomst is onder meer opgenomen:
"Kredietnemer verklaart van leverancier te hebben gekocht in huurkoop en in goede staat te hebben ontvangen en voor eigen rekening en risico onder zich te houden: Een Personenauto Merk BMW Type 316 I 1.8 Kenteken [AA-00-AA] (...)".
Dit contract is voorts kennelijk ook namens [A] B.V., de rechtsvoorgangster van thans verweerster in cassatie, hierna: Mefin, ondertekend. Het contract is niet gedateerd.
(ii) Op 22 augustus 2000 heeft [eiser] een brief geschreven aan [A] B.V. Daarin heeft hij onder andere het volgende meegedeeld:
"Hierbij wil ik u het volgende laten melden dat de financiering die om de auto gaat laat stopzetten. Want ik wil geen auto meer kopen. En ik wil ook geen financiering meer. Dus graag uw medewerking hiervoor."
(iii) Vervolgens heeft de leverancier de desbetreffende auto geleverd en op 31 augustus 2000 gefactureerd aan ene [betrokkene 1]. De factuur van 31/08/00 van Autocenter [B], gericht aan "[betrokkene 1]" vermeldt onder meer:
"Aan u geleverd een BMW 316I Kenteken: [AA-00-AA]".
(iv) De leverancier heeft Mefin telefonisch verzocht de acceptgiro's ten name van [betrokkene 1] te zetten, waarmee Mefin zonder voorbehoud heeft ingestemd.
(v) Op 9, 15 en 30 mei 2001 heeft Mefin [eiser] doen manen om over te gaan tot betaling van het achterstallige bedrag dat hij verschuldigd is uit hoofde van de tussen partijen gesloten huurkoopovereenkomst. Betaling bleef uit.
3. Bij exploit van 11 september 2001 heeft Mefin [eiser] gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage tot betaling ineens van het uit de huurkoopovereenkomst verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
4. Bij verstekvonnis van 2 oktober 2001 heeft de kantonrechter de vordering van Mefin toegewezen.
5. [Eiser] is tegen dit vonnis in verzet gekomen. Na een tussenvonnis van 26 maart 2002, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, Sector kanton, locatie 's-Gravenhage, bij eindvonnis van 7 mei 2002 het verstekvonnis van 2 oktober 2001 bekrachtigd.
6. Van het eindvonnis is [eiser] in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
7. Nadat een bij tussenarrest van 29 augustus 2003 door het hof gelaste comparitie van partijen had plaatsgevonden, heeft het hof bij eindarrest van 2 maart 2004 onder meer overwogen (r.o. 4):
"Tijdens de comparitie van partijen voor het hof heeft [eiser] zijn verweer tegen de vordering van Mefin verduidelijkt. Dit verweer houdt in dat hij niet verplicht is de maandelijkse termijnen op grond van voornoemde overeenkomst aan Mefin te betalen omdat de auto niet aan hem is geleverd. Daarbij wijst hij op de artikelen 7A:1576 l en m BW. Het eerste artikel houdt in dat de verkoper verplicht is de (in huurkoop) verkochte zaak aan de koper te leveren door aan deze de macht over de zaak te verschaffen. Mefin/Auto [B] is deze verplichting niet nagekomen, aldus [eiser]. Verder wijst hij op de brief van 22 augustus 2000 aan [A] B.V., waarbij hij de overeenkomst heeft willen annuleren, en of de factuur van Auto [B] dd. 31 augustus 2000, volgens welke de auto is verkocht en geleverd aan [betrokkene 1]. Hij beroept zich echter niet op schuldoverneming door deze [betrokkene 1]."
Het hof heeft dit verweer van [eiser] verworpen. Het overwoog daartoe (r.o. 5):
"Bij voornoemde schriftelijke overeenkomst van 21 augustus 2000 heeft [eiser] verklaard de auto in goede staat te hebben ontvangen en voor eigen rekening en risico onder zich te houden. Daarmee heeft hij dus (ook) verklaard dat de verkoper, Auto [B], heeft voldaan aan haar verplichting ex artikel 7A:1576 l BW. Deze in de schriftelijke overeenkomst opgenomen verklaring vormt dwingend bewijs van de levering van de auto aan [eiser], waartegen hij tegenbewijs kan leveren. Dit tegenbewijs kan naar het oordeel van het hof niet worden gevonden in voormelde brief van 22 augustus 2000 en factuur van Auto [B] van 31 augustus 2000. Mefin heeft de ontvangst van de brief en in het algemeen haar instemming met annulering van de overeenkomst gemotiveerd betwist en [eiser] heeft geen bewijs aangeboden. De factuur staat aan een levering van de auto volgens de overeenkomst van 21 augustus 2000 niet in de weg. Ook in de omstandigheid dat Mefin op (telefonisch) verzoek van Auto [B] de acceptgiro's voor de maandelijkse termijnen op naam van [betrokkene 1] heeft gezet, kan het tegenbewijs niet worden gevonden. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan het tegenbewijs geleverd kan worden geacht, moet het verweer worden verworpen."
Bijgevolg heeft het hof het beroepen vonnis bekrachtigd.
8. [Eiser] is tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel. Mefin is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
9. Het middel keert zich - blijkens de aanhef van het middel - met een rechtsklacht en subsidiair een motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof, in r.o. 5 van het eindarrest, dat het tegenbewijs tegen de in de schriftelijke overeenkomst opgenomen verklaring van [eiser] dat hij de auto in goede staat heeft ontvangen en voor eigen rekening en risico onder zich houdt, niet kan worden gevonden in de brief van 22 augustus 2000 en de factuur van Auto [B] van 31 augustus 2000. Het middel stelt dat tegenbewijs wél uit deze stukken kan worden afgeleid en betoogt daartoe - kort gezegd - dat in de oorspronkelijke overeenkomst Auto [B] kennelijk optrad als gevolmachtigde van [A], de rechtsvoorgangster van Mefin, zodat de wetenschap van [B] de wetenschap is van wie zij vertegenwoordigde. Nu [B] de auto heeft geleverd aan [betrokkene 1], weet Mefin derhalve dat de auto niet aan [eiser] is geleverd maar aan [betrokkene 1], met welke levering Mefin ook heeft ingestemd door zonder voorbehoud op verzoek van [B] de acceptgiro's op naam van [betrokkene 1] te stellen. Voorts bewijst ook het feit dat het kenteken van de auto op naam van [betrokkene 1] is gesteld dat de auto aan [betrokkene 1] is geleverd, aldus het middel.
10. Voor zover het middel het oordeel van het hof beoogt te bestrijden met een rechtsklacht, kan het geen doel treffen. Het middel geeft in het geheel niet aan in welk opzicht het hof het recht heeft geschonden, zodat de rechtsklacht niet voldoet aan de ingevolge art. 407 lid 2 Rv aan een cassatieklacht te stellen.
11. Voor zover het middel het oordeel van het hof wil bestrijden met een motiveringsklacht, kan het evenmin tot cassatie leiden. Nog daargelaten dat het hof niet heeft vastgesteld en uit de gedingstukken ook niet blijkt dat door [eiser] is gesteld (het middel noemt geen vindplaatsen) dat Autocenter [B] bij het sluiten van de overeenkomst met [eiser] optrad als gevolmachtigde van [A], de rechtsvoorgangster van Mefin, en het middel in zoverre feitelijke grondslag mist, is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de factuur van 30 augustus 2000 niet uitsluit dat een levering van de auto volgens de overeenkomst van 21 augustus 2000 aan [eiser] heeft plaatsgevonden en dat ook in de omstandigheid dat Mefin op (telefonisch) verzoek van Autocenter [B] de acceptgiro's voor de maandelijkse termijnen op naam van [betrokkene 1] heeft gezet, het tegenbewijs niet kan worden gevonden. Het hof heeft immers - onbestreden in cassatie - niet aannemelijk geoordeeld dat Mefin heeft ingestemd met de door [eiser] verlangde annulering van de overeenkomst en heeft voorts - eveneens onbestreden in cassatie - vastgesteld dat [eiser] zich niet op schuldoverneming door [betrokkene 1] beroept. Hieruit volgt dat de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen op Autocenter [B] en [eiser] bleven rusten en dat Autocenter [B] gehouden was de auto op de voet van art. 7A:1576l BW aan [eiser] te leveren. Dit zo zijnde, sluit de omstandigheid dat Mefin op (telefonisch) verzoek van Auto [B] de acceptgiro's voor de maandelijkse termijnen op naam van [betrokkene 1] heeft gezet, noch de omstandigheid dat de factuur van Auto [B] van 31 augustus 2000 op naam van [betrokkene 1] is gesteld, niet uit dat Autocenter [B] overeenkomstig haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting op 21 augustus 2000 aan [eiser] de macht over de auto heeft verschaft en aldus de auto op de voet van art. 7A:1576l BW aan [eiser] heeft geleverd. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het kenteken van de auto op naam van [betrokkene 1] is gesteld. In cassatie is voor een verdere toetsing van het oordeel van het hof geen plaats, nu dit oordeel berust op waardering van bewijsmiddelen welke volgens vaste rechtspraak aan het hof als feitenrechter is voorbehouden. Zie bijv. HR 14 december 2001, NJ 2002, 73.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,