ECLI:NL:PHR:2005:AT2612

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/083HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • L. Strikwerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering dekking bij juwelen diefstal tijdens beursdeelname

In deze zaak gaat het om de vraag of de schade die eiseres heeft geleden door de diefstal van juwelen onder de dekking valt van de verzekeringsovereenkomst die zij had afgesloten met de verzekeraars, onder Engels recht. Eiseres had haar juwelen tentoongesteld op de 15e Internationale Kunst- en Antiekbeurs in Brugge en had deze na afloop van de beurs in haar hotelkamer achtergelaten. De diefstal vond plaats op 9 november 1998, terwijl eiseres in een restaurant aan het lunchen was. De verzekeraars betwisten de dekking, omdat de juwelen op het moment van diefstal niet meer onder de verzekering vielen, aangezien de reis naar Parijs, die na de beurs zou plaatsvinden, nog niet was aangevangen.

De rechtbank oordeelde dat de verzekering dekking bood voor de periode van de beurs tot aan de reis naar Parijs, maar dat eiseres niet had voldaan aan haar verplichting om de reis naar Parijs zo spoedig mogelijk te aanvaarden. De rechtbank wees de vordering van eiseres af, en dit oordeel werd door het gerechtshof bevestigd. Eiseres ging in cassatie, waarbij zij aanvoerde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de afspraken die zij had gemaakt na de beurs niet onder de dekking van de verzekering vielen.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat eiseres niet had voldaan aan haar verplichting tot redelijke bevordering van het vervoer van de juwelen naar Parijs. De afspraken die eiseres had gemaakt na de beurs waren niet voldoende om de dekking van de verzekering te rechtvaardigen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van eiseres, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand bleven.

Conclusie

Rolnr. C04/083HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 25 maart 2005
conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
1. Erasmus Verzekeringen B.V.
2. Royal Nederland Schadeverzekering N.V.
3. Eagle Star Reinsurance Company Ltd.
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of de door thans eiseres tot cassatie, hierna: [eiseres], geleden schade als gevolg van een juwelendiefstal onder de dekking valt van de door [eiseres] bij thans verweersters in cassatie, hierna: de verzekeraars, onder Engels recht gesloten verzekeringsovereenkomst.
2. De feiten liggen als volgt (zie r.o. 1 van het vonnis van de rechtbank in verbinding met r.o. 2 van het arrest van het hof, alsmede r.o. 3.1 en 3.6 van het arrest van het hof).
(i) [Eiseres] heeft op de 15e Internationale Kunst- en Antiekbeurs in Brugge, die eindigde op 8 november 1998, aan haar toebehorende juwelen ten toon gesteld. Die dag is zij tot ongeveer 21.00 uur bezig geweest met het opruimen van de stand en het inpakken van haar juwelen. Zij heeft vervolgens nog een nacht verbleven in haar hotel te Brugge. Zij was van plan in de namiddag van de volgende dag, 9 november 1998, met de trein (de Thalys) van Antwerpen naar Parijs te reizen.
(ii) Omstreeks het middaguur op 9 november 1998 is [eiseres] in Brugge gaan lunchen. Tijdens die lunch is een deel van haar juwelen gestolen. Dat deel had zij opgeborgen in haar beautycase die zij niet in de kluis van haar hotel had geplaatst, maar onbeheerd in haar hotelkamer had achtergelaten.
(iii) Voor haar reis en voor haar deelname aan de beurs had [eiseres] in oktober 1998 - via de te Amsterdam gevestigde assurantiemakelaar AON Artscope Nederland, hierna: AON - een verzekeringsovereenkomst afgesloten met de verzekeraars.
(iv) Op de door AON op 2 november 1998 opgemaakte sluitnota is onder meer vermeld:
"We herewith confirm having effected the following insurance cover on your behalf.
Insured amount and object
NLG 8.813.020,00 on jewellery as per specification in possession of AON Artscope Nederland.
Description
This insurance is covering the transport by any means of conveyance from a place in United Kingdom to Belfort at Brugge, Belgium, the stay there on "15e Internationale Kunst- en Antiekbeurs" to be held from 31 October 1998 untill 9 November 1998 and afterthat the transport by any means of conveyance to Paris, France.
Including the stay before and after the bourse for organization resp. dismantling.
Conditions
"All Risks" as desribed in the ART940-02 Fine Arts Exhibition Policy. (...)
(v) Artikel 2 van de ART940-02 Fine Arts Exhibition Policy draagt het kopje "Applicable Law" en luidt:
"The insurance is governed by Englisch law and the customary usages in Englisch insurance practice".
(vi) Tijdens de beurs had [betrokkene 1] zich geïnteresseerd getoond in een door [eiseres] ten toon gestelde ring. Tot aankoop was het niet gekomen omdat (de man van) [betrokkene 1] de prijs te hoog vond. Enkele dagen later heeft [betrokkene 1] telefonisch contact met [eiseres] gezocht. [Eiseres] en [betrokkene 1] zijn het in dat telefoongesprek over de prijs eens geworden. Afgesproken werd dat [eiseres] en [betrokkene 1] elkaar op 9 november 1998 om 15.00 uur op het station te Antwerpen zouden ontmoeten en dat dan betaling en overdracht zouden plaatshebben. De afspraak met [betrokkene 1] was er (aanvankelijk) de reden van dat [eiseres] niet op maandagochtend 9 november 1998 naar Parijs is vertrokken maar dat vertrek op een later tijdstip, in de namiddag, heeft bepaald.
(vii) Op maandagochtend 9 november 1998 rond 10.30 uur heeft [betrokkene 1] de afspraak afgezegd. Rond diezelfde tijd op de maandagochtend heeft [eiseres] een afspraak gemaakt met een vrouw en haar tante uit [plaats]. Dit contact vloeide voort uit een bezoek door de desbetreffende vrouw aan de stand van [eiseres] op de beurs. De vrouw zou maandagochtend bellen om een definitieve afspraak te maken. De bedoeling van de bijeenkomst was dat de vrouw en haar tante aan [eiseres] juwelen zouden laten zien die [eiseres] misschien zou willen kopen. [eiseres] heeft het tijdstip van die ontmoeting bepaald op 14.30 uur in Brugge. [Betrokkene 2], zakelijk partner van [eiseres], zou, zo was de bedoeling totdat [betrokkene 1] afbelde, de transactie op het station van Antwerpen afwikkelen. Na het afbellen van de afspraak door [betrokkene 1] hebben [eiseres] en [betrokkene 2] besloten in verband met de afspraak van 14.30 uur samen in Brugge te blijven.
(viii) [Eiseres] heeft de beautycase, waarin een deel van de juwelen was opgeborgen, nog omstreeks 12.00 uur in de kamer van haar hotel gezien. [eiseres] en [betrokkene 2] hebben in een nabij het hotel gelegen restaurant geluncht. Toen zij omstreeks 14.30 uur in het hotel terugkeerden - waar ook de vrouw en haar tante uit [plaats] juist waren aangekomen - bleken de beautycase en de zich daarin bevindende juwelen te zijn gestolen.
3. Bij exploit van 3 mei 2000 heeft [eiseres] de verzekeraars gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd dat de verzekeraars op grond van de verzekeringsovereenkomst worden veroordeeld tot betaling aan haar van het schadebedrag ter hoogte van de waarde van de gestolen juwelen ad f 776.666,- met rente en kosten.
4. De verzekeraars hebben op verschillende gronden verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres]. Voor zover thans in cassatie van belang hebben zij onder meer aangevoerd dat de juwelen uit het hotel zijn gestolen na ontmanteling op de beurs en voorafgaand aan de reis naar Parijs en dat op dat tijdstip geen dekking onder de verzekering bestond tegen diefstal van de juwelen.
5. Na een tussenvonnis van 19 juli 2000 heeft de rechtbank bij eindvonnis van 6 februari 2002 de vordering van [eiseres] afgewezen. Daartoe overwoog de rechtbank, die vaststelde dat de verzekeringsovereenkomst wordt geregeerd door Engels recht (r.o. 4.1), dat uit de sluitnota volgt dat beoogd is dekking te verlenen voor een aaneengesloten periode vanaf het vertrek van [eiseres] uit een plaats in het Verenigd Koninkrijk tot haar aankomst in Parijs (r.o. 4.3.1), doch dat partijen niet hebben beoogd dat [eiseres] aanspraak op dekking zou kunnen maken voor de risico's verbonden aan een verblijf te Brugge voor en na de beurs gedurende langere tijd dan redelijkerwijze nodig zou zijn in verband met haar deelname aan de beurs en dat op [eiseres] dus de verplichting rustte om na afloop van de beurs zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk was, haar reis naar Parijs te aanvaarden (r.o. 4.3.2). Volgens de rechtbank is [eiseres] deze verplichting niet behoorlijk nagekomen, nu zij om commerciële redenen ervoor heeft gekozen op 9 november 1998 niet in de ochtend de trein naar Parijs te nemen doch een latere trein heeft genomen. De verzekeraars behoeven derhalve niet uit te keren, aldus de rechtbank (4.3.3).
6. [Eiseres] is van het eindvonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam, doch tevergeefs: bij arrest van 16 oktober 2003 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
7. Ten aanzien van het verweer van de verzekeraars dat de diefstal plaats vond op een moment dat volgens de in de polis opgenomen "description" geen dekking bestond, overwoog het hof, samengevat, het volgende.
- De verzekering gaf in beginsel dekking voor de gehele deelname van [eiseres] aan de beurs, met inbegrip van de reis daarheen en de reis naar Parijs. Naar Engels recht heeft te gelden dat het derde stadium van de verzekering, zijnde het transport van de beurs naar Parijs, is aangevangen op het moment dat [eiseres] de juwelen van de beurs heeft meegenomen naar het hotel, zulks omdat, gezien het late tijdstip dat de stand was ontmanteld en de juwelen waren ingepakt, een op dat late tijdstip afreizen naar Parijs niet meer tot de (redelijke) mogelijkheden behoorde (r.o. 3.7).
- Uit de gang van zaken weergegeven onder 2 (vi) t/m (viii) blijkt dat het verblijf in het hotel langer heeft geduurd dan in het kader van een transport van de beurs naar Parijs normaal te noemen is. De reden daarvoor ligt niet in oorzaken die met de redelijke bevordering van het vervoer van de juwelen van doen hadden, maar in de afspraken die [eiseres] heeft gemaakt met [betrokkene 1] en de vrouw en haar tante uit [plaats]. Zonder deze afspraken zou in ieder geval een vertrek ruim voor de lunch normaal zijn geweest (r.o. 3.8).
- Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat, gedurende de periode dat de juwelen langer in het hotel bleven ten gevolge van de na te komen afspraken - en derhalve met omstandigheden die met het transport van de juwelen niets van doen hadden -, het transport van de juwelen (van de beurs naar Parijs) was gestaakt en dat derhalve de verzekering gedurende die periode geen dekking bood (r.o. 3.8).
- Een uitzondering zou mogelijk gemaakt kunnen worden - maar hiervoor zou nader onderzoek naar het Engelse recht noodzakelijk zijn - indien juist zou zijn dat de afspraken die [eiseres] heeft gemaakt geschiedden in het kader van een door [eiseres] gesteld - en door middel van getuigen te bewijzen - vast gebruik "dat daags na exposities en beurzen als i.c. nog met gegadigden verder gesproken en onderhandeld wordt over bepaalde objecten, welke tijdens de beurs al bezichtigd zijn". Een nader onderzoek kan evenwel achterwege blijven, omdat weliswaar de afspraak met [betrokkene 1], die betrekking had op een ring waarover op de beurs al onderhandeld was, mogelijk onder dit gebruik kan worden gebracht, maar dat dat zeker niet geldt voor de afspraak met de vrouw en haar tante uit [plaats], nu deze afspraak niet betrekking had op juwelen die tijdens de beurs door [eiseres] waren tentoongesteld. Het gestelde gebruik kan [eiseres] in de onderhavige procedure derhalve niet baten. Het bewijsaanbod wordt daarom als niet terzake dienend gepasseerd (r.o. 3.9).
- Uit dit een en ander volgt dat, toen [eiseres] ook na het afbellen om omstreeks 10.30 uur door [betrokkene 1] besloot de reis naar Parijs nog niet binnen redelijke termijn na dat telefoongesprek aan te vangen maar, in verband met de afspraak om 14.30 uur, in het hotel te blijven, de juwelen vanaf dat moment - en dus gedurende lunch - niet verzekerd waren (r.o. 3.10).
8. [Eiseres] is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit twee onderdelen opgebouwd middel dat door de verzekeraars is bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.
9. Onderdeel 1 van het middel komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het hof - in r.o. 3.9 - dat geen plaats is voor toepassing van de in die rechtsoverweging bedoelde uitzondering en dat daarom een nader onderzoek naar het door [eiseres] gestelde vast gebruik achterwege kan blijven en haar bewijsaanbod op dat punt als niet ter zake dienend kan worden gepasseerd. Naar de kern genomen betoogt het onderdeel dat onbegrijpelijk is dat het hof beslissende betekenis heeft toegekend aan het gegeven dat de afspraak met [betrokkene 1] om omstreeks 10.30 was afgebeld, nu het vertrek immers - in verband met die afspraak in overeenstemming met het door [eiseres] gestelde gebruik - reeds wás bepaald op de namiddag (met de Thalys uit Antwerpen). Waar reeds uitvoering was gegeven aan de beslissing tot vertrek in de namiddag, komt dan ook, anders dan het hof onbegrijpelijkerwijs heeft beslist, geen beslissende betekenis toe aan het gegeven dat in het licht van de afzegging van de afspraak door [betrokkene 1] van de gelegenheid gebruik is gemaakt om vervolgens een afspraak te maken met de vrouw en haar tante uit [plaats] en is niet van belang of deze afspraak onder het door [eiseres] gestelde gebruik gebracht kon worden, aldus het onderdeel.
10. Het onderdeel faalt m.i. Blijkens r.o. 3.8 heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] gehouden was tot "redelijke bevordering" van het vervoer van de juwelen naar Parijs. Naar het oordeel van het hof zou een vertrek ruim voor de lunch normaal zijn geweest. Deze oordelen zijn in cassatie niet bestreden. Vervolgens heeft het hof overwogen dat een uitzondering op de verplichting tot redelijke bevordering mogelijk slechts gemaakt zou kunnen worden voor - kort gezegd - met de beurs verband houdende vervolgafspraken, zoals de afspraak met [betrokkene 1], doch niet de afspraak met de vrouw en haar tante uit [plaats]. Tegen deze achtergrond is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat [eiseres], nadat [betrokkene 1] de gemaakte afspraak had afgebeld, de reis naar Parijs binnen redelijke termijn na dat telefoongesprek met [betrokkene 1] had dienen aan te vangen (r.o. 3.10). Door dat niet te doen, zo heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld, is [eiseres] tekortgeschoten in haar verplichting tot redelijke bevordering van het vervoer van de juwelen naar Parijs en bood de verzekering vanaf het moment waarop [eiseres] na het telefoongesprek met [betrokkene 1] de reis naar Parijs had dienen aan te vangen, geen dekking meer. In dit licht is evenmin onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat een nader onderzoek naar het door [eiseres] gestelde vast gebruik achterwege kan blijven en haar bewijsaanbod op dat punt als niet ter zake dienend kan worden gepasseerd.
11. Voor zover aan het onderdeel (mede) de stelling ten grondslag ligt dat op 9 november 1998 om 10.30 uur - dus nadat [betrokkene 1] de afspraak had afgebeld - geen redelijk alternatief bestond om de reis naar Parijs eerder aan te vangen dan op het moment van het reeds in verband met de afspraak met [betrokkene 1] bepaalde vertrek met de Thalys van Antwerpen naar Parijs in de namiddag (zie de namens [eiseres] gegeven schriftelijke toelichting onder 19), kan het onderdeel evenmin doel treffen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat [eiseres] deze stelling in de feitelijke instanties heeft aangevoerd (het middel noemt ook geen vindplaatsen; de schriftelijke toelichting doet dat evenmin), zodat sprake is van een feitelijk novum dat in cassatie niet kan worden onderzocht. Daarbij is van belang dat de verzekeraars bij hun conclusie van antwoord in hoger beroep (blz. 9) gemotiveerd hebben aangegeven dat en waarom vervroeging van het vertrek naar Parijs wél mogelijk was, op welke bewering [eiseres] bij pleidooi niet heeft gereageerd.
12. Onderdeel 2 van het middel bestrijdt de conclusie die het hof in r.o. 3.10 heeft getrokken uit hetgeen in de eerdere rechtsoverwegingen, met name in de door onderdeel 1 gewraakte r.o. 3.9, is overwogen. Het onderdeel bouwt derhalve voort op onderdeel 1 en zal het lot van dit onderdeel moeten delen.
13. Voor zover onderdeel 2 nog als afzonderlijke klacht aanvoert dat het bestreden arrest innerlijk tegenstrijdig, althans onbegrijpelijk is, omdat de conclusie in r.o. 3.10 zich niet verdraagt met de vaststelling in r.o. 3.1 onder (i) dat [eiseres] van plan was in de namiddag van de volgende dag, 9 november 1998, met de trein (de Thalys) van Antwerpen naar Parijs te reizen, kan het evenmin doel treffen. In r.o. 3.6, tweede gedachtestreepje, heeft het hof - onbestreden in cassatie - vastgesteld wat [eiseres] heeft bewogen om eerst in de namiddag en niet reeds in de ochtend naar Parijs te vertrekken, namelijk de afspraak met [betrokkene 1]. Waar deze afspraak, die naar 's hofs oordeel mogelijk onder het door [eiseres] gestelde vast gebruik zou kunnen worden gebracht en dus een uitstel van het vertrek naar Parijs zonder verlies van dekking zou hebben kunnen rechtvaardigen, werd afgebeld, is van een innerlijke tegenstrijdigheid in het arrest van het hof of van onbegrijpelijkheid van de door het hof in r.o. 3.10 bereikte conclusie geen sprake.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,