6. Het hof te 's-Hertogenbosch heeft op het door Stad Rotterdam ingestelde hoger beroep, waarbij het geschil in volle omvang ter beoordeling werd voorgelegd, het tussenvonnis van de rechtbank bekrachtigd doch het eindvonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende Stad Rotterdam veroordeeld tot vergoeding van 60% van de door [verweerder] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen.
Het hof heeft het oordeel van de rechtbank dat [betrokkene 1] onrechtmatig heeft gehandeld onderschreven in rechtsoverweging 4.4, luidende:
"4.4. Grief 1 faalt. De rechtbank overweegt terecht dat al uit het feit dat een ongeval heeft plaatsgevonden volgt dat [betrokkene 1] een algemeen geldende regel van zorgvuldigheid in het verkeer niet heeft nageleefd, te weten dat - ook in geval van aanwezigheid van een normaal in werking zijnde verkeerslichteninstallatie - een kruising niet mag worden opgereden voordat is gecontroleerd of deze daadwerkelijk vrij is (vgl. art. 5 WVW). Uit de aanwezigheid van [verweerder] op de kruising volgt dat deze niet vrij was. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat voor [betrokkene 1] onder de stoplichten een bord zichtbaar was waarop werd gewaarschuwd voor (brom)fietsers van twee kanten (kleurenfoto 8) en dat [betrokkene 1] als getuige heeft verklaard dat hij naar links niets kon zien toen hij de kruising opreed, maar desondanks is doorgereden. Het hof voegt daaraan overigens toe dat hetzelfde uiteraard voor [verweerder] geldt."
Vervolgens heeft het hof in rechtsoverweging 4.5 overwogen [verweerder] te houden aan de door hem oorspronkelijk aan de politie opgegeven snelheid van ongeveer 35 km. per uur, daarbij aantekenend dat zo het desbetreffende verweer van Stad Rotterdam in eerste aanleg al tardief is geweest, deze fout in hoger beroep is hersteld. Voorts is het hof uitgegaan van de verklaring van [betrokkene 1] als getuige dat hij, rijdend in de tweede versnelling, gas heeft bijgegeven en naar rechts is afgeslagen. In rechtsoverweging 4.6 heeft het hof overwogen dat Stad Rotterdam terecht is belast met het bewijs van haar stelling dat [verweerder] rood licht negeerde en voorts dat het hof het oordeel van de rechtbank deelt dat Stad Rotterdam niet in het leveren van dat bewijs is geslaagd. In rechtsoverweging 4.7 heeft het hof overwogen dat het niet behoefde in te gaan op grief 5, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat blijkens de afgelegde getuigenverklaring niet is komen vast te staan dat kan worden uitgesloten dat twee door groen rijdende verkeersdeelnemers op de kruising met elkaar in aanrijding komen, omdat
"ook bij gegrondbevinding van die grief de vraag open blijft wie van beide bestuurders een rood verkeerslicht heeft genegeerd en omdat ook in dat geval geldt dat zij beiden het kruisingsvlak zijn opgereden zonder er zich van te vergewissen dat het vrij was."
In rechtsoverweging 4.8 heeft het hof overwogen dat - anders dan de rechtbank oordeelde - ook [verweerder] een bepaalde mate van eigen schuld treft aangezien beide bestuurders het kruisingsvlak zijn opgereden zonder zich ervan te vergewissen dat het vrij was, zodat niet alleen [betrokkene 1] een onrechtmatige daad heeft gepleegd maar ook [verweerder] een bepaalde mate van eigen schuld treft. Daarop heeft het hof in rechtsoverweging 4.9 overwogen:
4.9. Bij een afweging van de mate waarin de aan ieder van de bestuurders toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen dient, naast hetgeen hierboven werd overwogen, nog het volgende in acht te worden genomen. Beide bestuurders zijn ter plaatse bekend en het kruisingsvlak is, blijkens de overgelegde foto's voor beiden in beginsel overzichtelijk. [Verweerder] echter, als bestuurder van een bromfiets, is de zwakkere verkeersdeelnemer in vergelijking met [betrokkene 1] als autobestuurder, hetgeen in de verdeling van de onderlinge schuld tot uitdrukking dient te komen. Uitgaande van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de aanrijding voor 60% aan de verzekerde van Stad Rotterdam is te wijten en dat zij mitsdien 60% van de door [verweerder] geleden schade dient te dragen. Het meer gevorderde dient te worden afgewezen."