1 Al eerder waren in deze schuldsanering afkoelingsperioden vastgesteld, te weten bij beschikkingen van 1 oktober 2003, 31 oktober 2003 en 28 november 2003. Kennelijk is rond de jaarwisseling een gat gevallen in de rij van opeenvolgende beschikkingen.
2 Uit HR 11 juli 2003 (R03/022, LJN-nr. AF9716): "nu het als verzoekschrift tot cassatie aan te merken geschrift per fax is verzonden en niet is ondertekend door een advocaat bij de HR, is sprake van gebreken die konden worden hersteld door binnen korte tijd een naar behoren ondertekend origineel exemplaar van het verzoekschrift ter griffie in te dienen (vgl. HR 27 nov 1992, NJ 1993, 569). In het onderhavige geval is het originele, aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv beantwoordende, exemplaar van het verzoekschrift eerst na een periode van twaalf dagen, en derhalve niet binnen korte tijd, bij de griffie van de HR ingediend."
3 MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 969, nr. 3, blz. 67.
4 HR 10 juni 1983, NJ 1984, 270 m.nt. WHH.
5 Vgl. HR 4 oktober 1996, NJ 1997, 63 en HR 26 september 1997, NJ 1998, 7.
6 Zie de memorie van toelichting, Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), blz. 414; T & C Fw, aant. 4 op art. 63a Fw (Van Sint Truiden); M.J. van der Aa, Appellabiliteit van beslissingen als bedoeld in de art. 63a en 241a Fw in faillissement resp. surséance van betaling, TCR 1995, blz. 55-62.
7 De wetgever moet ervan zijn uitgegaan dat art. 85 Fw niet van toepassing is op het instellen van een afkoelingsperiode; zie ook bij categorie b hierna. Overigens heeft de Hoge Raad beslist dat in een geval waar art. 85 Fw hoger beroep uitsloot, wel rechtstreeks beroep in cassatie mogelijk is: HR 3 juli 1989, NJ 1989, 770. Art. 85 Fw heeft geen betrekking op de beschikking die de rechtbank in hoger beroep heeft genomen en sluit een cassatieberoep daartegen niet uit (HR 25 juli 1911, W 9255). Zie ook: T & C Fw, 2002, aant. 1 op art. 85 (Elskamp en Van der Heijden).
8 Het ligt m.i. voor de hand dat wanneer het faillissement eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, aan het gerechtshof, opnieuw rechtdoende, dezelfde bevoegdheid toekomt.
9 Van der Aa, TCR 1995, blz. 58. Bij het volgen van die opvatting zou van de beslissing van de rechtbank rechtstreeks cassatieberoep openstaan. Daarmee zouden de hoofdzaak (het faillissementsvonnis, waartegen wel hoger beroep staat) en de bijzaak (de vaststelling van een afkoelingsperiode, waartegen cassatieberoep open staat) een verschillend spoor volgen.
10 R.J. Verschoof, De afkoelingsperiode van artikel 63a nieuwe Fw, Advocatenblad 1991, blz. 8-14, i.h.b. blz. 12; vgl. losbl. Faillissementswet, aant. 6 op art. 63a (R.J. van Galen en E.W.J.H. de Liagre Böhl).
11 Van der Aa, TCR 1995, blz. 59, acht hoger beroep niet mogelijk, op grond van art. 282 Fw; Polak-Wessels, Insolventierecht II (2000), nr. 2608, verwijst naar de onder c genoemde uitspraak van het Amsterdamse hof.
12 Hof Amsterdam 15 maart 1994, NJ 1994, 554. Aangezien art. 282 Fw categorisch elk gewoon rechtsmiddel uitsluit, betekent de aanvaarding van deze opvatting dat een rechtstreeks beroep in cassatie evenmin mogelijk is (vgl. Polak-Wessels, Insolventierecht VIII, 2000, nr 8457). Overigens achtte het hof in dat geval, evenals in hof Amsterdam 4 mei 1993, NJ 1994, 491, appel wel mogelijk op grond van de jurisprudentie over het doorbreken van een appelverbod.
13 De memorie van toelichting (Kamerstukken II 1992/93, 22 969, nr. 3, blz. 52) zwijgt over de achtergrond hiervan; vgl. losbl. Faillissementswet, aant. 1 op art. 360 (R.J. van Galen).
14 Ook een rechtstreeks beroep in cassatie is in deze opvatting niet mogelijk.
15 Zie: Polak-Wessels, Insolventierecht VIII, 2000, nr. 8458, en Polak-Wessels, Insolventierecht II, 2000, nr 2608. Rb. Amsterdam 5 augustus 1993, NJ 1994, 41, acht hoger beroep wel mogelijk, met het - m.i. aanvechtbare - argument dat de wetgever bij de invoering van de wettelijke regeling van de afkoelingsperiode (op 1 januari 1992) hoger beroep mogelijk heeft geacht wanneer tijdens faillissement een afkoelingsperiode is ingesteld: waarom dan niet ook bij een afkoelingsperiode tijdens surséance? Rb. Amsterdam 12 september 1996, NJ 1998, 125 (ook in JOR 1996, 125) herhaalt dit argument, maar voegt een nieuw argument toe, namelijk dat art. 282 Fw uitsluitend betrekking heeft op beslissingen van de rechtbank en - dus - niet op beslissingen van de rechter-commissaris. Dit laatste argument wordt bestreden door A.S.K. Terng in TvI 1997, blz. 74-76. Volgens hem is art. 282 Fw ook van toepassing op beslissingen van de rechter-commissaris: z.i. is zowel hoger beroep als beroep in cassatie uitgesloten.
16 Zie bijv. Rb. Utrecht 2 juli 2002, NJ 2002, 452, TvI 2003 blz. 76-77 m.nt. Lankhorst.
17 Met inbegrip van de gevallen waarbij de rechter buiten het toepassingsgebied van de bepaling is getreden.
18 Zie o.m.: Snijders/Wendels, Civiel appel (2003), nrs. 315-323; W.D.H. Asser, Civiele cassatie (2003), blz. 62; I.F. Dam, Doorbreking van wettelijke appel- en cassatieverboden, TCR 1994, blz. 25-29. Ten aanzien van art. 282 Fw is deze jurisprudentie toegepast door Hof Amsterdam 15 maart 1994, NJ 1994, 554, reeds aangehaald.
19 W.D.H. Asser, Civiele cassatie, 2003, blz. 63, onder verwijzing naar HR 18 oktober 2002, NJ 2002, 566; zie i.h.b. rov. 3.4 daarvan.
20 Art. 360 Fw is, zoals gezegd, ontleend aan art. 282 Fw. Art. 282 is eerst bij wet van 7 februari 1935, Stb. 41, in de Faillissementswet opgenomen, zie: Kortmann/Faber, Geschiedenis van de Faillissementswet, Wetswijzigingen (1995), blz. 561.
21 De teruggave van de sleutel zal verband houden met de omstandigheid dat de voorzieningenrechter kort tevoren, bij vonnis van 18 maart 2004, Eigen Haard had bevolen om [verzoekster] weer tot de woning toe te laten.
22 Onder meer: HR 26 januari 1996, NJ 1996, 377; HR 17 januari 2003, LJN-nr. AF0206; HR 31 januari 2003, NJ 2003, 271. Vgl. HR 10 september 2004, LNJ-nr. AO8400 (C 03/070 HR).