ECLI:NL:PHR:2005:AR1860
Parket bij de Hoge Raad
- M. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel door onbeschermd seksueel contact met HIV-besmette verdachte
In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte, die wist dat hij besmet was met het HIV-virus, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een ander zou besmetten met het virus, wat zou kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat voorwaardelijk opzet aanwezig is indien de verdachte zich bewust is van de aanmerkelijke kans dat zijn gedragingen een bepaald gevolg kunnen hebben. De verdachte had onbeschermd seksueel contact met het slachtoffer, terwijl hij op de hoogte was van zijn HIV-besmetting. Het Hof oordeelde dat de verdachte door zijn handelen een aanmerkelijke kans op besmetting heeft gecreëerd, maar de Hoge Raad vond dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd dat deze kans als aanmerkelijk kon worden aangemerkt.
De zaak is terugverwezen naar het Hof, dat opnieuw moest beoordelen of er sprake was van voorwaardelijk opzet. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanmerkelijke kans afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de context waarin deze plaatsvond. De Hoge Raad merkte op dat het aan de wetgever is om te bepalen in hoeverre strafrechtelijke bescherming moet worden geboden tegen de risico's van onbeschermde seksuele contacten door HIV-besmette personen.
Het Hof had eerder geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de risico's van onbeschermd seksueel contact en dat hij deze risico's had aanvaard. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof onvoldoende had aangetoond dat de kans op besmetting als aanmerkelijk kon worden beschouwd, en dat de zaak opnieuw moest worden onderzocht. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van voorwaardelijk opzet in zaken die verband houden met seksuele contacten en de risico's van HIV-besmetting.