ECLI:NL:PHR:2004:AR5747
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van uitlevering in Antilliaanse zaak met betrekking tot drugshandel
In deze zaak gaat het om de toelaatbaarheid van de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika, die wordt verdacht van drugshandel. Het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft geconcludeerd dat de uitlevering toelaatbaar is en heeft geadviseerd om over te gaan tot de verzochte uitlevering. De zaak is gerelateerd aan een eerdere zaak met nummer 02231/04 UA, waarin ook een conclusie is getrokken. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, heeft twee middelen van cassatie ingediend. Het eerste middel betreft de kwalificatie van de feiten door het Hof, waarbij wordt betoogd dat de feiten onterecht zijn gekwalificeerd als medeplegen van het voorbereiden van een feit onder de Opiumlandsverordening 1960. De verdediging stelt dat de feiten betrekking hebben op het invoeren en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, en dat de kwalificatie niet correct is. Het Hof heeft geoordeeld dat de kwalificatie niet expliciet hoeft te worden vermeld in de uitspraak, en dat de feiten naar Nederlands-Antilliaans recht kunnen worden gekwalificeerd. Het tweede middel betreft het niet aanhalen van artikel 59 Sr NA als toepasselijke wettelijke bepaling. De Hoge Raad oordeelt dat het niet noodzakelijk is om deze artikelen aan te halen, omdat ze niet van belang zijn voor de strafbaarheid van de feiten waarvoor uitlevering is verzocht. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de middelen falen en dat het beroep moet worden verworpen.