12. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake het nieuwe afstammingsrecht is aandacht besteed aan het door De Boer geschetste probleem dat voor de verwekker ontstaat ingeval een andere man het kind erkent voordat hijzelf toestemming of vervangende toestemming heeft gevraagd of heeft kunnen vragen. Zie hieromtrent de door het middel (en ook reeds door de man in appel) aangehaalde passage uit de Nota naar aanleiding van het Verslag, Tweede kamer, vergaderjaar 1996-1997, 24 649, nr. 6. p. 40. In deze passage werd door de staatssecretaris als volgt geantwoord op de vraag - gesteld in verband met art. 1:205 BW waarin een limitatieve opsomming wordt gegeven van personen die vernietiging van de erkenning kunnen verzoeken - of in alle gevallen zou moeten worden uitgesloten dat de verwekker of de biologische vader die niet altijd de erkenner zijn, kunnen verzoeken de erkenning (door een andere man) te vernietigen:
" Onder de huidige wet hebben de biologische vader of de verwekker niet de mogelijkheid om de erkenning door een niet-verwekker ongedaan te maken. Ook onder de nieuwe wettelijke regeling is deze bevoegdheid er niet. De verwekker heeft immers de mogelijkheid om het kind, met vervangende toestemming van de rechter, te erkennen. Indien de verwekker van zijn mogelijkheid om het kind te erkennen geen gebruik heeft gemaakt, is er geen reden om hem achteraf de mogelijkheid te bieden de erkenning door een andere man te laten vernietigen. Die reden is er ook niet, indien de verwekker wel geprobeerd heeft het kind te erkennen, maar de moeder toestemming heeft geweigerd en de rechter geen vervangende toestemming heeft verleend. Het geval dat overblijft, betreft de situatie dat de moeder toestemming tot erkenning weigert en wel toestemming geeft aan een ander tot erkenning, voordat de verwekker een procedure bij de rechter tot vervanging van de toestemming kan starten. Indien de rechter alsnog vervangende toestemming verleent, kan dit in dit geval leiden tot doorhaling van de latere erkenning (vergelijk voor een dergelijk geval, waarin de moeder misbruik maakte van de bevoegdheid toestemming tot de erkenning te weigeren en vervolgens het kind liet erkennen door een andere man, HR 20 december 1991, NJ 1992, 598).
Gelet op het bovenstaande zal ik de suggestie tot verruiming van de mogelijkheden tot vernietiging van de erkenning niet overnemen."
Zie ook p. 21 van dezelfde Nota naar aanleiding van het Verslag waarin het volgende wordt opgemerkt naar aanleiding van kritische vragen omtrent de erkenning door een niet-verwekker:
" Er bestaat in de voorstellen met betrekking tot de erkenning onderscheid tussen enerzijds de verwekker die wil erkennen en anderzijds de niet-verwekker die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat en het kind wil erkennen. Alleen de verwekker heeft de mogelijkheid de weigering toestemming te verlenen te doen toetsen aan de criteria genoemd in artikel 204, derde lid. Dit onderscheid gaat mijn inziens niet zover dat de niet-verwekker die een nauwe band met het kind heeft, een weigering toestemming tot erkenning te geven die geen ander doel heeft dan de belangen van de potentiële erkenner te schaden, niet een dergelijke weigering ter beoordeling van de rechter zou kunnen voorleggen. Niemand mag een bevoegdheid die hem toekomt, misbruiken (artikel 13 lid 1, Boek 3 B.W.). Ook de moeder niet die toestemming tot erkenning aan de niet-verwekker weigert.
Door de erkenning door de niet-verwekker wordt inderdaad de positie van de verwekker geraakt. Indien door de moeder toestemming tot erkenning door een niet-verwekker is gegeven met wederom slechts als oogmerk de belangen van de verwekker te schaden, kan een dergelijke (schijn)-erkenning door de verwekker worden aangetast. Dit vloeit voort uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. (HR 20 december 1991, NJ 1992, 598). Voor het overige ben ik van oordeel dat in die gevallen dat een niet-verwekker het kind erkent, en de moeder daartoe op goede gronden toestemming geeft, alleen het kind, zoals ook is voorgesteld, deze erkenning achteraf moet kunnen vernietigen. Dit uiteraard behoudens de situaties dat onder invloed van bedreiging, bedrog, dwaling of misbruik van omstandigheden is gehandeld of er strijd is met de openbare orde."