ECLI:NL:PHR:2004:AP0263
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en de eisen voor toewijzing van een geldvordering in kort geding
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiseres] tegen een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, waarin de vordering van [verweerder] tot doorbetaling van loon in kort geding werd toegewezen. [Verweerder] was sinds 20 mei 1997 in dienst bij [B] B.V., de rechtsvoorgangster van [eiseres], en was werkzaam als projectmanager in China. Op 30 augustus 2002 heeft [eiseres] [verweerder] op staande voet ontslagen, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden voor ontslag was en heeft de loonvordering toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep bevestigd, waarbij het de grieven van [eiseres] tegen de toewijzing van de loonvordering heeft verworpen. De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag behandeld of de eisen voor toewijzing van een geldvordering in kort geding correct zijn toegepast. De Hoge Raad concludeert dat het hof de vereisten voor spoedeisend belang, voldoende aannemelijkheid van de vordering en het restitutierisico correct heeft beoordeeld. De Hoge Raad wijst erop dat de rechter in kort geding terughoudend moet zijn bij het toewijzen van geldvorderingen, vooral gezien het risico dat het betaalde bedrag niet kan worden teruggevorderd in een bodemprocedure. De conclusie van de Hoge Raad is dat het cassatieberoep van [eiseres] wordt verworpen.