1 Zie de rov. 3.1-3.7 van het bestreden arrest.
2 Zie over het spoedappel ingevolge het Landelijk Rolreglement H.J. Snijders en A. Wendels, Civiel appel (2003), nr. 298.
3 Art. IX van de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (Stb. 1998, 459; zie voor de inwerkingtreding per 1 maart 1999 Stb. 1998, 656).
4 HR 9 juli 1990, NJ 1991, 394, m.nt. MS (De Pina/Helmond).
5 Het arrest is van 19 november 2002. De cassatietermijn voor een kort-gedingprocedure beloopt acht weken (art. 402 lid 2 jo art. 339 lid 2 Rv). De cassatiedagvaarding is op13 januari 2003 uitgebracht.
6 HR 26 januari 1990, NJ 1991, 393, m.nt. MS onder NJ 1991, 394. In rov. 4.3 noemt het hof de criteria van dit arrest.
7 In rov. 4.4 verwijst het hof naar HR 9 juli 1990, NJ 1991, 394, m.nt. MS (De Pina/Helmond), waarin de Hoge Raad de criteria van het Windmill-arrest op een vordering tot verwijdering van woonwagens toepaste.
8 Hij verwijst hierbij in noot 19 naar: Verbintenissenrecht (losbl.) II, W.H. van Boom, p. II-770-778; noot van H.J. Simon in JB1997, p. 381 (nr. 4, slot); W.J.J. Beurskens, De Hoge Raad en de twee-wegenleer (1997), p. 56-57 (met verdere verwijzingen). In de literatuur wordt overigens ook verdedigd dat de Hoge Raad onverkort aan de Windmill-leer is blijven vasthouden. In die zin A.R. Bloembergen, Overheidsprivaatrecht: schets van een algemeen deel, WPNR 6074 (1993), p. 954; T. Hartlief en J.H.M. van Swaaij, Enige opmerkingen over het gebruik van het privaatrecht door de overheid, WPNR 6059 (1992), p. 600; F.C.M.A. Michiels, De beschikking en andere bestuurshandelingen, NTB 1991/3, p. 97; J.L.A. Nicolaï, Op het kruispunt van twee wegen, Bouwrecht 1992, p. 513; Verbintenissenrecht (losbl.), W.H. van Boom (december 2000), II-770-778.
9 Het subonderdeel noemt als vindplaats kennelijk abusievelijk Stb. 1999, 215.
10 Schriftelijke toelichting mr. Scheltema onder 2.3.
11 Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 520, nr. 3, p. 28.
12 Schriftelijke toelichting mr. Scheltema onder 2.3.
13 Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 20 520, nr. 5, p. 23.
14 Schriftelijke toelichting mr. Scheltema onder 2.4.
15 Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 333, nr. 8, p. 3.
16 Schriftelijke toelichting mr. Scheltema onder 2.5.
17 Schriftelijke toelichting mr. Scheltema onder 2.6.
18 Het middel verwijst naar de memorie van antwoord, p. 5, en de pleitnota in appel van mr. J.T. Fuller, p. 3.
19 Vgl. HR 9 juli 1990, NJ 1991, 394, m.nt. MS, rov. 3.2/3.3: "(...) Van belang is voorts of de gemeente door gebruikmaking van de Woonwagenwet een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van haar eigendomsrecht (...). Wat dit laatste betreft valt op te merken dat gebruikmaking van het eigendomsrecht en van de bevoegdheid van art. 61 tot een vergelijkbaar resultaat leiden, te weten dat de woonwagen wordt verwijderd van de standplaats die daarmee was ingenomen".
20 Zie in het bijzonder art. 23 lid 2 Huisvestingswet, op grond waarvan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening kan bepalen dat een aanvraag voor een huisvestingsvergunning slechts in behandeling wordt genomen, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, en art. 28 onder a Huisvestingswet, op grond waarvan burgemeester en wethouders een huisvestingsvergunning kunnen intrekken, indien de vergunninghouder de daarin vermelde woonruimte niet binnen de bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen.
21 Vgl. in dit verband de feiten in HR 26 januari 1990, NJ 1991, 393, m.nt. MS onder NJ 1991, 394, in het bijzonder rov. 3.5. De publiekrechtelijke weg werd in die zaak op ontoelaatbare wijze doorkruist, alhoewel een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het opleggen van heffingen in werkelijkheid niet bestond, omdat de daarvoor vereiste algemene maatregel van bestuur nog niet tot stand was gekomen.
22 Ook naar "oud" recht werd reeds aangenomen dat privaatrechtelijk handelen van een bestuursorgaan mede aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur was onderworpen; vgl. HR 27 maart 1987, NJ 1987, 727, m.nt. MS (rov. 3.3) en HR 8 juli 1991, NJ 1991, 691, m.nt. MS (rov. 3.4).
23 In HR 26 januari 1990 (Windmill), NJ 1991, 393, m.nt. MS onder NJ 1991, 394, heeft de Hoge Raad gesproken van een "stelsel van rechtsbescherming (...) dat de burger meer waarborgen biedt dan het privaatrecht" (rov. 3.4).
24 Zie pleitnota mr J.T. Fuller onder 4a.
25 Van Wijk/Konijnenbelt&Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht (2002), p. 76 en 162-163. Vgl. ook H.J. Simon in Handboek Awb (Samson), artikelsgewijs commentaar, art. 1: 3 Awb, p. 64 en R.M. van Male en G.A. van der Veen, in Artikelsgewijs commentaar Awb (VUGA), art. 1: 3 Awb, p. 13.
26 R.M. van Male en G.A. van der Veen, in Artikelsgewijs commentaar Awb (VUGA), art. 1: 3 Awb, p. 29.
27 Zie de memorie van toelichting bij art. 1:3 Awb: "De uitzondering voor rechtshandelingen naar burgerlijk recht in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Arob belet overigens niet om een besluit, door de overheid genomen 'krachtens haar algemene publieke bestuurstaak' of anderszins ingevolge een publiekrechtelijke bevoegdheid, ook dan als beschikking aan te merken wanneer daarbij tevens een privaatrechtelijke bevoegdheid in het spel is (...) Voor het begrip 'besluit' van deze wet (Awb; LK) zal hetzelfde gelden. Met inachtneming van de twee zoëven besproken beperkingen (schriftelijk; niet uitsluitend privaatrechtelijk van aard) kan onder 'besluit' in principe elke rechtshandeling van een bestuursorgaan worden verstaan"; zie E.J. Daalder en G.R.J. de Groot, PG Awb I (1993), p. 154, r.k..
28 Van Wijk/Konijnenbelt&Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht (2002), p. 172, waar tevens wordt opgemerkt dat sinds de inwerkingtreding van de Awb deze figuur niet meer in de jurisprudentie is voorgekomen. Zie over gemengde beslissingen tevens Van Wijk/Konijnenbelt&Van Male, a.w., p. 76.
29 R.M. van Male en G.A. van der Veen, in Artikelsgewijs commentaar Awb (VUGA), art. 1: 3 Awb, p. 30.
30 Zie ook schriftelijke toelichting mr. Scheltema onder 2.19.
31 E.J. Daalder, G.R.J. de Groot en J.M.E. van Breugel, PG Awb II (1994), p. 391.