1 Zie de rov. 1.1-1.3 van het bestreden arrest.
2 Prod. 1 (blad 2) bij de conclusie van antwoord in conventie / van eis in reconventie.
3 Zie de beide (niet volledige) formulieren, overgelegd als prod. 6 bij de conclusie van antwoord in conventie / van eis in reconventie.
4 Het bedoelde verzoek is blijkens de betreffende formulieren gedaan door Agin als de ondernemer aan wie de contingenten zijn c.q. de licentie wordt overgedragen en strekt ertoe de toekenning (het hof heeft, kennelijk abusievelijk, van de tekening gesproken) van de overgedragen contingenten c.q. de overgedragen licentie voor een nader door Agin aan te wijzen vissersvaartuig aan te houden.
5 In rov. 1.3 van het bestreden arrest wordt van "de vergunningen en de licenties" gesproken. Kennelijk heeft het hof bedoeld daarmee alle litigieuze documenten aan te duiden. Zie in dat verband ook rov. 1.5, waarin (in dezelfde context) van "de documenten" wordt gesproken.
6 Zie rov. 2 van het vonnis van de president van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 april 1996, overgelegd als prod. 9 bij de conclusie van antwoord in conventie / van eis in reconventie. Ook in dat vonnis worden met de term "de vergunningen en licenties" kennelijk alle litigieuze visdocumenten aangeduid.
7 Kennelijk zijn bedoeld de Beschikking visserijlicentie van 27 december 1984 en de Regeling contingentering tong en schol 1993 van 28 december 1992. Beide regelingen, zoals opgenomen in S&J 45-III (Uitvoeringsregelingen van de Visserijwet 1963 en van EG-visserijregelingen op gebied van structuur , 9e druk, 1994), zijn als prod. 3 bij de conclusie van antwoord in conventie / van eis in reconventie overgelegd.
8 Het hof heeft in rov. 3 en in het dictum van bekrachtiging van het bestreden vonnis gesproken, maar naar ik aanneem zijn de (beide) bestreden vonnissen (meervoud) bedoeld.
9 Het arrest is gewezen op 16 juli 2002. De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 14 oktober 2002, waarna op 4 november 2002, 28 november 2002 en 24 januari 2003 herstelexploten zijn uitgebracht.
10 In die zin ook Scheltema in zijn noot onder het arrest in de NJ: "Het arrest interpreteert het beleid van Rijkswaterstaat zodanig dat ingeval de privaatrechtelijke verhoudingen zich wijzigen, de vergunningen worden aangepast." En Simon in zijn noot onder het arrest in JB 1997, 148: "Deze overwegingen lijken er op te duiden dat de Raad de privaatrechtelijke verhoudingen beslissend acht voor het handelen van het bestuursorgaan. Deze overwegingen dienen te worden gezien in het licht van de feiten in de hier aan de orde zijnde casus, welke feiten meebrengen dat het bestuursorgaan het beleid voert dat de publiekrechtelijke vergunning de privaatrechtelijke verhoudingen volgt."
11 Zie bijv. Ar RvS 6 oktober 1989, AB 1990, 388 (het aan een standplaatsvergunning verbonden voorschrift dat de vergunninghouder de betrokken standplaats persoonlijk innam, stond blijkens deze uitspraak in de weg aan het verzoek van de vennoot van de inmiddels overleden vergunninghouder om overschrijving op zijn naam van de in de v.o.f. ingebrachte vergunning).
12 H.J. Simon, Publiekrecht of privaatrecht? (1993), p. 209-210. Volgens Simon is het overheidsorgaan dat de vergunning heeft uitgegeven in beginsel niet verplicht het privaatrechtelijke handelen van partijen te sanctioneren, bijv. door een ontheffing op naam van een ander te stellen. "Een andere opvatting zou de vrijheid van het bestuur zorg te dragen voor het algemeen belang op onaanvaardbare wijze doorkruisen", aldus Simon.
13 In die zin ook C.L. Knijff, Rechtsopvolging bij vergunningen (2003), p. 223/224: "Het is ook duidelijk dat de HR (...) ervan uitgaat dat een handeling van Rijkswaterstaat nodig is voor de overgang van de vergunning." Over de vraag of aan het arrest van 16 mei 1997 (vooral in verband met de laatste volzin van de hiervóór onder 2.2 geciteerde passage uit rov. 3.4.1) ook betekenis toekomt voor de reikwijdte van art. 3:83 lid 3 BW, lopen de meningen in de literatuur uiteen. Zie ook daarover (met verdere verwijzingen) C.L. Knijff, a.w., p. 223/224.
14 Vgl. hof 's-Gravenhage 1 november 1961, NJ 1962, 511, eveneens met betrekking tot een nog niet publiekrechtelijk geëffectueerde en daarom door een faillissement doorkruiste overdracht van een vergunning (tot het verrichten van grensoverschrijdend vervoer).
15 Tot de door het hof bedoelde nadere handelingen moet ongetwijfeld (mede) de in rov. 1.2 bedoelde toekenning van de visdocumenten worden gerekend; in voetnoot 4 kwam al aan de orde dat in rov. 1.2 waarschijnlijk slechts als gevolg van een verschrijving van "tekening" in plaats van "toekenning" sprake is. De term "nadere handelingen" zou er overigens op kunnen wijzen dat het hof het oog heeft gehad op een al dan niet analoge toepassing van art. 35 lid 1 Faillissementswet ("Indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, kan de levering niet geldig meer geschieden.") op het nog niet voltooide, bestuursrechtelijke traject van overgang. Dat, zoals het hof daarbij kennelijk heeft aangenomen, de overgang van de vergunning uiteindelijk afhankelijk is van de vervulling van de daartoe publiekrechtelijk gestelde eisen, acht ik juist; in die zin ook C.L. Knijff, a.w., p. 294/295, die in dit verband van het primaat van het bestuursrecht spreekt.