1 Een gedetailleerder overzicht van de feitelijke voorgeschiedenis blijkt uit het in de eerste aanleg gewezen vonnis van 12 oktober 1994, rov. 1a tot en met f (blijkens het bestreden arrest van 22 november 2001, rov. 3, 4.1 en 4.2 ook in appèl als vaststaand aangenomen, en in zoverre in cassatie niet bestreden).
2 Dat dat deskundigenonderzoek er niet zonder slag of stoot is gekomen kan worden begrepen uit HR 6 februari 1998, NJ 1999, 478 m.nt. HJS.
3 Art. 402 Rv.
4 Bij wege van voorbeeld uit de vele beslissingen die dit bevestigen noem ik HR 14 november 2003, zaaknr. C02/133HR, rechtspraak.nl LJN nr. AK4818, rov. 3.3.
5 Door een gemotiveerde betwisting komt de bewijslast ten aanzien van de feiten die aan de gegeven motivering ten grondslag worden gelegd, niet te rusten op de partij die die betwisting aanvoert (maar blijft gelden dat de stellende partij de feiten die aldus betwist werden, moet bewijzen, HR 2 mei 2003, NJ 2003, 468, rov. 4.4; HR 23 oktober 1992, NJ 1992, 813, rov. 3.2.) Het gaat in deze zaak - het is mogelijk dat de steller van het middel hieraan voorbij ziet - niet om het geval dat het verweer berust op argumenten die de juistheid van het namens de eiser gestelde tot uitgangspunt nemen (de situatie waarvoor onder "oude" regels van bewijsrecht de zgn. "onsplitsbaarheid" van de erkenning kon worden ingeroepen - zie daarover bijvoorbeeld Asser - Anema - Verdam, 1953, p. 406 - 418 en HR 12 mei 1972, NJ 1972, 324). In deze zaak ligt, zoals al aangegeven, in de ten verwere aangedragen argumenten besloten dat de stellingen waarop de eis berust niet juist (kunnen) zijn.
6 Ik noem die bepalingen omdat daar in de schriftelijke toelichting namens [eiser] (alinea III) naar wordt verwezen. Omdat de onderhavige appelprocedure al aanhangig was toen deze bepalingen in werking traden, zijn ingevolge art. VII van de wet van 6 december 2001, Stb. 580, niet deze bepalingen maar de bepalingen van het "oude" Rv. op dit aspect van de zaak van toepassing. In Rv. "oud" werd deze materie geregeld in de art. 19a (lid 3) (betreffende de inlichtingencomparitie), art. 223 lid 6 (betreffende het mondelinge verslag ter zitting van een deskundige; een ondervraging van de deskundige door de rechter naar aanleiding van een reeds uitgebracht (schriftelijk) rapport, was in de oude wet niet specifiek geregeld (in de nieuwe wet is daar ook niet specifiek in voorzien) - maar het ligt bepaald in de rede daarvoor dezelfde regels toe te passen als gelden voor het mondelinge deskundigenbericht ter terechtzitting) en art. 118 (dat specifieke regels voor de kantongerechtprocedure gaf, maar ook voor processen-verbaal in andere procedures relevant was).
Zie voor de (non-)consequenties van het feit dat geen proces-verbaal op de voet van art. 19a Rv. (oud) was opgemaakt HR 4 mei 1984, NJ 1984, 633, rov. 3.
7 Inmiddels schrijft art. 290 lid 2 Rv. wel toezending aan de verschenen partijen voor. Ik veronderstel dat daarmee niet wordt beoogd te breken met de bestendige praktijk, dat partijen geen gelegenheid hoeft te worden geboden om op het p-v te reageren.
8 Deze rol van het proces-verbaal in verzoekschriftprocedures vormt waarschijnlijk ook de verklaring voor het feit dat in de praktijk het opmaken van een proces-verbaal met grote regelmaat achterwege wordt gelaten: het voegt weinig toe aan wat de beoordelende rechter "informeel" aan zijn eigen aantekeningen en die van de griffier (als die er zijn) kan ontlenen.
9 Zie de in voetnoot 6 aan het slot genoemde beslissing. De schriftelijke toelichting namens Amev wijst er overigens terecht op dat men in cassatie niet kan klagen over verzuimen die niet voor rekening van de rechter komen maar voor die van de griffier, zie Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., Korthals Altes, art. 78, aant. 1 (in de "oude" editie van dit werk p. I.11 - 11); Veegens - Korthals Altes - Groen, Cassatie in burgerlijke zaken, 1989, nr. 178.
Het middel klaagt er intussen niet over, dat verzuimd zou zijn om proces-verbaal op te maken in de vorm die de genoemde wetsartikelen voorschrijven - al daarom kan worden daargelaten wat er van een dergelijke klacht zou zijn.
10 In de aangehaalde rov. 3.3 van het arrest van 18 juni 1993 wijst de Hoge Raad dan ook op de gegevens uit de betreffende notitie die voor partijen als "nieuw" moesten worden aangemerkt.
11 Zie in dit verband ook HR 8 juni 2001, NJ 2001, 422, rov. 3.4; HR 5 januari 2001, NJ 2001, 77, rov. 3.9; HR 24 maart 2000, NJ 2000, 355, rov. 3.5; HR 12 februari 1993, NJ 1993, 596 m.nt. HJS, rov. 3.2.
12 Als illustratief noem ik HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433, rov. 3.5.3.
13 Het is nog het vermelden waard dat in deze zaak niet vast staat dat het hof bij het nemen van de in cassatie bestreden beslissing over het (uitgewerkte) proces-verbaal van de zitting kon beschikken. Wat daarover namens [eiser] wordt aangevoerd doet eerder vermoeden dat dat proces-verbaal pas is opgemaakt na de uitspraak, namelijk: toen daarom door de raadsman van [eiser] werd gevraagd. Zoals ik bekend veronderstel, is dat een gang van zaken die ook bij verzoekschriftprocedures regelmatig wordt gevolgd; en ik liet al blijken dat ik denk dat het hof de werkwijze in deze zaak op de voor verzoekschriftprocedures voorgeschreven (of: ingesleten) manier van doen heeft gemodelleerd (ook in beschikkingen op rekest wordt vaak - net als in het onderhavige arrest - wel vermeld dat er proces-verbaal is opgemaakt, terwijl de werkelijke vastlegging van de aantekeningen ter zitting nog niet heeft plaatsgehad). De stelling die in onderdeel 2.5 van het middel besloten ligt, namelijk: dat het hof bij het geven van zijn beslissing over het proces-verbaal kon beschikken (terwijl dat stuk aan partijen werd onthouden), mist in zoverre feitelijke grondslag.
14 Zelf heb ik daarbij goede steun ondervonden van de schets die als eerste bijlage gevoegd is bij het rapport van het bureau technische recherche van de politie van 2 september 1993, o.a. kenbaar als bijlage 10 bij het rapport van de in het voorlopige deskundigenonderzoek benoemde deskundige ([betrokkene 2]). Ik zal overigens hierna bij herhaling naar het rapport van deze deskundige verwijzen, en het daarbij aanduiden als "(het) desk.rapport". Van de zojuist genoemde schets heb ik een copie aan deze conclusie gehecht.
15 Dan bleef het omhulsel nog met (twee) andere schroeven die in de spleet tussen de deur en het kozijn waren ingedraaid, aan de deur bevestigd (desk.rapport, p. 7).
16 Desk.rapport p. 6, derde alinea en p. 11, derde alinea respectievelijk.
17 Desk.rapport p. 10, derde alinea.
18 Desk.rapport p. 7, vijfde alinea; zie ook de schets bij het in voetnoot 14 genoemde politierapport en foto nr. 8 bij dat rapport.