1 Enige informatie over het begrip "vervangingsreserve" en de mogelijkheid van fraude is, met vindplaatsen, te vinden in de conclusie voor HR 1 februari 2002, NJ 2002, 258, en in de noot van J.W. Zwemmer onder dat arrest.
2 D.w.z. binnen twee maanden na de ontvangst van de schriftelijke mededeling (d.d. 25 september 1997) waarin de aansprakelijkstelling d.d. 15 augustus 1997 werd betwist.
3 Het vonnis van de rechtbank is gepubliceerd in VN 2000/5.27 m.nt. red.; het arrest van het hof in VN 2001/63.26 m.nt. red. Kritisch over het vonnis: J.J. Vetter en P.J. Wattel, Hoofdzaken invordering (2000), blz. 262-263.
4 Art. 40 Iw 1990 is met ingang van 2 januari 2001 gewijzigd, i.h.b. op het punt van de bewijslast (wet van 14 december 2000, Stb. 567). Het onderhavige geschil is berecht op basis van de tot dan toe geldende wettekst. Zie over (het ontbreken van) overgangsrecht: J.J. Vetter, WPNR 6447 (2001), blz. 509 e.v., i.h.b. blz. 516.
5 De Leidraad vermeldde dat de Ontvanger in de in art. 50 Iw 1990 bedoelde gevallen 1 of 2 weken méér nodig kan hebben; zie daarover: HR 20 december 1996, NJ 1997, 289 m.nt. P.J. Wattel. In het huidige geschil is art. 50 niet aan de orde en geldt dus de hoofdregel. Vanaf 1 januari 2000 zijn, i.v.m. de aanpassing aan de Awb, de woorden "in beginsel" uit de Leidraad verdwenen.
6 De tekst van de Leidraad anno 1997 vermeldde onder a, b en c enkele uitzonderingen, maar ook die zijn in dit geding niet aan de orde.
7 HR 8 mei 1998, NJ 1998, 890 m.nt. ARB.
8 De MvT wijst o.m. op de mogelijkheden van de actio Pauliana, het accepteren van hypotheekstelling en het aanvragen van het faillissement van de schuldenaar, die door het open systeem aan de Ontvanger ter beschikking komen (Kamerstukken II 1987/88, 20 588, nr. 3, blz. 7-8).
9 Zie art. 3 lid 1 Iw 1990 en de noot van Zwemmer in NJ 1997, 102: zo kan de Ontvanger bijv. niet schadevergoeding vorderen wegens het ingooien van een ruit van het belastingkantoor; in dat geval zal de Staat als benadeelde de vordering moeten instellen.
10 Het arrest is besproken door P.J. Wattel in WPNR 6243 (1996), blz. 791-797; P. Bierbooms, NTBR 1996, blz. 253-257; R.W.J. Kerckhoffs, MBB 1997, blz. 193-198; J.J. Vetter en P.J. Wattel, Hoofdzaken invordering (2000), blz. 151-154 en blz. 261; P.J. Wattel, Fiscaal commentaar Invordering (2001), blz. 112-114. Zie voor een overzicht van jurisprudentie en vakliteratuur: Fiscale encyclopedie De Vakstudie, Invorderingswet 1990, aant. 7 op: Open systeem, E (onrechtmatige daad); aant. 20 op art. 49.
11 Zie de vorige noot, i.h.b. Fiscaal commentaar Invordering, blz. 118; WPNR 6243; Hoofdzaken Invordering blz. 153-154.
12 J.A. Booij, Herziening procesrecht inzake aansprakelijkstelling, WFR 2002, 217.
13 J.J. Vetter en P.J. Wattel, Hoofdzaken invordering (2000), blz. 152; J.H.P.M. Raaijmakers, Aansprakelijkheid in belastingzaken (1999), blz. 360; P.J. Wattel, Fiscaal commentaar: Invordering (2001), blz. 117.
14 MvT, Kamerstukken II 1987/88, nr. 3, blz. 105 (NB: art. 40 was in die fase nog genummerd als 41).
15 Deze vraag is evenmin aan de orde gekomen bij de latere wijziging van art. 40 Iw 1990; vgl. J.J. Vetter, WPNR 6447 (2001) blz. 514.
16 Zie alinea 6.2 van zijn conclusie voor het arrest Van Maarseveen/Ontvanger.
17 P.J. Wattel wees in Fiscaal commentaar Invordering (2001) blz. 118 hierop; vgl. NAV, TK 2001/02, 28 183, nr. 5, blz. 4-5.
18 Vgl. hof Arnhem 12 juni 2001, VN 2001/41.15 m.nt. red., overigens in een iets andere casus: de Ontvanger verlangde in die zaak een verklaring voor recht.
19 Zie o.m.: J.A.E. van der Does en G. Snijders, Overheidsprivaatrecht (2001), nr. 7.
20 Vgl. rov. 3.2 van het Windmill-arrest: "Van belang is voorts of de overheid door gebruikmaking van de publiekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van de privaatrechtelijke bevoegdheid, omdat, zo zulks het geval is, dit een belangrijke aanwijzing is dat geen plaats is voor de privaatrechtelijke weg." In dit verband is er al eerder op gewezen dat, wanneer de Ontvanger erin slaagt op grond van een actie uit onrechtmatige daad een schadevergoeding te incasseren, hij de ontvangsten zal (moeten) afboeken op de openstaande belastingschuld.
21 Zie de conclusie van wnd. A-G Bloembergen voor het arrest-Van Maarseveen, onder 2.3.
22 In reactie op de s.t. zij vermeld dat in HR 1 februari 2002, NJ 2002, 258 m.nt. J.W. Zwemmer de ontvankelijkheid van de Ontvanger in cassatie niet aan de orde was gesteld (vgl. de conclusie onder 2.15); aan dat arrest kan dus geen argument worden ontleend m.b.t. de huidige ontvankelijkheidsvraag.
23 TK 2001/02, 28 183, nr. 5, blz. 5. Een andersluidend standpunt van de wetgever zou overigens ook denkbaar zijn geweest, omdat dit wetsvoorstel nu juist een einde trachtte te maken aan het ongemak dat verschillende rechters (civiele en belastingrechter) zich over dezelfde fiscale vraagstukken moeten buigen.
24 Dat is een verschil met de eerder genoemde zaak NJ 997, 289, waar de aansprakelijkstelling subsidiair was gebaseerd op een derdenbeding in een notariële akte.
25 Zie over het vertrouwensbeginsel: Van Wijk/Konijnenbelt en Van Male, Hoofdstukken bestuursrecht (2002), blz. 308-323. In het huidige geding is geen beroep gedaan op enige toezegging van de Ontvanger, noch op een dispositie (zie daarover het a.w. nr. 40).
26 HR 17 september 1999, NJ 2000, 50 m.nt. J.W. Zwemmer; FED 2000, 379 m.nt. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer. Zie ook: HR 26 juni 1998, NJ 1998, 891 m.nt. P.J. Wattel.
27 Volledigheidshalve noteer ik dat de rechtsbescherming via de Awb werd uitgesloten door art. 1 lid 2 Iw 1990.
28 In de onderhavige zaak niet van toepassing op grond van de overgangsbepaling in art. II lid 1 van de wet van 12 september 2001.
29 Vgl. HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 638 m.nt. MS; HR 12 oktober 2001, NJ 2001, 636.
30 Vaste rechtspraak, zie bijv. HR 12 oktober 2001, NJ 2001, 636, rov. 3.4.2.
31 Vgl. s.t. zijdens de Ontvanger punt 4.1.2 en de cassatiedupliek punt 5. In par. 4 en 5 van haar s.t. heeft [eiseres] alsnog klachten aangevoerd tegen de verwerping van de eerstgenoemde argumenten. Deze klachten zijn tardief.
32 In het midden kan blijven wat de uitkomst zou zijn geweest indien de Ontvanger zich zou hebben beroepen op de formele rechtskracht van de aanslagen Vpb over de jaren 1991-1994, toen er nog wel een fiscale eenheid bestond waarvan [eiseres] deel uitmaakte.
33 De tekst van art. 70 lid 1 Rv gaat ervan uit dat de rechter ook in dat geval een niet-ontvankelijkverklaring uitspreekt.
34 Van Wijk/Konijnenbelt en Van Male, Hoofdstukken bestuursrecht (2002), blz. 667-668. Zie ook: HR 8 september 1995, NJ 1997, 159 m.nt. MS.
35 J.A.E. van der Does en G. Snijders, Overheidsprivaatrecht (2001), blz. 16-18; M.R. Mok en R.P.J.L. Tjittes, Formele rechtskracht en overheidsaansprakelijkheid, RM Themis 1995, blz. 383-404, i.h.b. 399-400; J.A.M. van Angeren, De gewone rechter en de bestuursrechtspraak (1998), nr. 76; losbl. Onrechtmatige daad, V.A, aant. 91-102 op Afdeling 4 (L.J.A. Damen), i.h.b. nr. 101.
36 Ook gepubliceerd in AB 1988, 117 m.nt. FHvdB, en besproken in: M. Scheltema en M.W. Scheltema, Gemeenschappelijk recht: wisselwerking tussen publiek- en privaatrecht (2003), blz. 304-305.
37 Het arrest van 15 november 1996 is kritisch besproken door P.J. Wattel, NJ 1997, 277.
38 Deze slotsom wordt versterkt door HR 26 januari 2001, JB 2001, 44 m.nt. EvdL.
39 Vgl. HR 18 juni 1993, NJ 1993, 642 m.nt. MS.
40 Vgl. HR 11 november 1988, NJ 1990, 563; HR 14 mei 1993, NJ 1993, 641 m.nt. MS.
41 Vgl. HR 17 december 1999, NJ 2000, 87 m.nt. ARB onder nr. 88.
42 De vraag is eerder aan de orde gesteld door J.J. Vetter, WPNR 6447 (2001), blz. 515. M.i. is buiten twijfel dat de huidige vordering tot schadevergoeding strekt tot vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM. Het vaststellen van de belastingaanslag zelf valt buiten het bereik van art. 6 EVRM: zie o.m. HR 25 juni 1997, BNB 1997, 276 en 277.
43 Zie hierover ook de s.t. van de Ontvanger, blz. 23-28.
44 Zie art. 14 van de toenmalige Wet IB 1964 in verbinding met art. 7-8 Wet Vpb 1969.
45 [eiseres] heeft in haar s.t. gewezen op HR 8 februari 2002, VN 2002/9.14 m.nt. red. Zie ook: R. Russo, Vervangingsreserve (1993), blz. 78-85.
46 Drie jaar na het einde van het boekjaar 1994; zie art. 11 AWR.
47 Bedoeld zijn de standaardvoorwaarden voor de toepassing van art. 15 Wet op de vennootschapsbelasting 1969; zie Bijlage I bij de Resolutie van de staatssecretaris van Financiën d.d. 30 september 1991, nr. DB 91/2309, VN 1991/2786. Zie speciaal over standaardvoorwaarde 16: J.A.G. van der Geld, Hoofdzaken vennootschapsbelasting (2002), blz. 254 e.v. Volledigheidshalve zij vermeld dat het stelsel van standaardvoorwaarden inmiddels is gewijzigd door de wet van 11 december 2002, Stb. 618.
48 Voor de goede orde zij opgemerkt dat [eiseres] een nalatigheid van de inspecteur toerekent aan de Ontvanger. De vereenzelviging van inspecteur en Ontvanger is kennelijk niet de reden waarom het hof in rov. 4.5.6 de stellingen van [eiseres] als onvoldoende onderbouwd terzijde heeft gelegd. Zie over de verhouding inspecteur/Ontvanger: J.J. Vetter en P.J. Wattel, Hoofdzaken invordering (2000) blz. 252.
49 Deze voorwaarden behoeven niet identiek te zijn aan de Standaardvoorwaarden, ook al omdat de onderhavige fiscale eenheid wellicht dateert van vóór de resolutie van 30 september 1991.
50 Bepalend is immers welke voorwaarde van toepassing was op de onderhavige fiscale eenheid (zie de vorige noot). Zie over samenloop van de standaardvoorwaarden 12 en 16: R.J. de Vries, Anti-ontgaansbepalingen inzake de verbreking van een fiscale eenheid (2001), blz. 173-180.
51 Vaste rechtspraak; zie o.m. HR 10 december 1999, NJ 2000, 637.