ECLI:NL:PHR:2003:AJ3209
Parket bij de Hoge Raad
- J.M.H. van der Meer
- A.T. de Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Erfafscheiding en eigendomsverhouding tussen percelen in een civiele procedure
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren, [Eiser] en [Verweerder], over de erfgrens en de eigendomsverhouding van een steeg tussen hun percelen. [Verweerder] is sinds 1964 eigenaar van een woon/winkelpand aan de [a-straat2], terwijl [Eiser] sinds 1973 eigenaar is van een vergelijkbaar pand aan de [a-straat1]. De steeg, die tussen beide erven ligt, is onderwerp van discussie, vooral na de plaatsing van schuttingen door [Eiser].
De Rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de erfgrens zoals vastgelegd in de transportakte niet overeenkomt met de werkelijke situatie, en dat de overdracht van een strook grond aan [Eiser] niet de volledige oppervlakte omvatte die in de akte was vermeld. Het Hof heeft dit oordeel bevestigd en benadrukt dat de uitleg van de transportakte moet plaatsvinden aan de hand van de bedoelingen van partijen bij de koopovereenkomst.
In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de notariële transportakte dwingend bewijs oplevert van wat partijen hebben verklaard te hebben verkocht. De Hoge Raad heeft de stelling van [Eiser] verworpen dat de transportakte een exacte maatvoering bevatte, en heeft bevestigd dat de eigendomsverhouding van de steeg in mede-eigendom is bij beide partijen. De conclusie van de Hoge Raad was dat het beroep van [Eiser] ongegrond was en dat de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank in stand blijven.