ECLI:NL:PHR:2003:AG2067
Parket bij de Hoge Raad
- M. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor overtreding van de Wet bodembescherming
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor overtreding van de Wet bodembescherming. De verdachte, geboren in 1936 en wonende in Venray, heeft in de periode van 1 april 1997 tot en met 24 juli 1997 ontgravingswerkzaamheden uitgevoerd op een perceel dat verontreinigd was met minerale olie. De Gedeputeerde Staten van Limburg hadden hem aanwijzingen gegeven met betrekking tot de te nemen maatregelen, maar de verdachte heeft deze aanwijzingen genegeerd. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de aanwijzingen niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot zijn veroordeling tot een geldboete van fl. 2000,-- of 35 dagen hechtenis.
De verdachte heeft in cassatie twee middelen ingediend. Het eerste middel betoogt dat de aanwijzingen van Gedeputeerde Staten niet kunnen worden gelijkgesteld met voorschriften in de zin van de Wet op de economische delicten. Het Hof heeft echter overwogen dat de overtreding van de aanwijzingen wel degelijk een economisch delict oplevert, omdat de wetgever deze aanwijzingen heeft aangemerkt als voorschriften. Het tweede middel betreft de uitleg van de aanwijzingen, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de sanering van de grond, inclusief het bemonsteren en afvoeren van de vervuilde grond, vóór een bepaalde datum diende te zijn voltooid.
De Hoge Raad heeft de middelen verworpen en geoordeeld dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het niet naleven van de aanwijzingen een overtreding oplevert van een voorschrift in de zin van de Wet op de economische delicten. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij de Hoge Raad geen gronden heeft aangetroffen om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.