1 Ik geef de feiten weer uit rechtsoverweging 4.1 van het bestreden arrest van het hof te Amsterdam. Het hof is uitgegaan (zie rov. 3) van de feiten die de rechtbank te Amsterdam bij vonnis van 16 juni 1999 heeft vastgesteld, zij het met een correctie van een misslag ten aanzien van de totale opbrengst (van de uitwinning van de runderen). Over de gerechtelijke bewaring en de uitwinning van de runderen is door [eiseres] een veelheid van procedures gevoerd. Zo zijn onder meer gewezen de arresten van de Hoge Raad van 18 december 1992 (NJ 1993, 571 m.nt. HJS) en 11 april 1997 (NJ 1998, 236 m.nt. HJS).
2 CvR, blz. 2 (onder A).
3 CvR, blz. 9/10.
4 CvD, blz. 4 t/m 7.
5 CvD, blz. 8.
6 Pleitnota, blz. 2 t/m 8.
7 Pleitnota, blz. 5.
8 Pleitnota, blz. 4/5.
9 MvG, blz. 5.
10 MvG, blz. 7 t/m 13.
11 MvG, blz. 15.
12 Pleitnota, blz. 1 t/m 15.
13 Pleitnota, blz. 15.
14 Pleitnota, blz. 4.
15 De dagvaarding is op 8 september 2000 uitgebracht.
16 Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 1998, nr. 217.
17 S.t. mr. Van Staden ten Brink, nr. 1.8.
18 Omtrent de terminologie (sequestratie, gesequestreerde en sequester) merk ik op dat de Hoge Raad in zijn arrest HR 18 december 1992, NJ 1993, 571 m.nt. HJS heeft vastgesteld dat het vee in bewaring was genomen en dat de Lint tot gerechtelijke bewaarder was benoemd (rov. 3.1). In zijn com voor dat arrest had A-G Vranken in nr. 8 reeds vermeld dat in het geval van art. 1775 onder 1 BW (oud) geen sprake is van gerechtelijke sequestratie, maar van gerechtelijke bewaring.
19 Van Rossum/Cleveringa, art. 771, aant. 4.
20 Ik laat de diverse betekeningen die dienen plaats te vinden van verschillende schrifturen (art. 775 lid 1, art. 777 lid 1 en lid 2) achterwege, alsmede de voorgeschreven, omslachtige manier van vragen van termijnen waartoe steeds de rechter-commissaris dient te worden benaderd.
21 Zie uitgebreid J.C. Maris, Het toepassingsgebied der rekenprocedure, diss. 1928. Zie voorts Van Rossum/Cleveringa, Verklaring van het Nederlands wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 1972, blz. 1560 e.v.; J.A.M. Coops, Grondtrekken van het Nederlands Burgerlijk Procesrecht, bewerkt door: P. Zonderland, R.C. Schlingemann, W.G. Dolman, 1980, blz. 345 e.v.; Burgerlijke Rechtsvordering, Sterk, aantekeningen op Boek III, titel 5 oud; Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 1998, nr. 216 t/m 218.
Als voorbeeld van een zaak waarin de twee fasen zijn beschreven, kan dienen HR 2 december 1994, NJ 1995, 548 m.nt. WMK rov. 3.1 en 3.2.1.
22 HR 2 december 1994, NJ 1995, 548 m.nt. WMK rov. 3.4.2 onder verwijzing naar HR 21 maart 1958, NJ 1961, 167 m.nt. DJV.
23 Burgerlijke Rechtsvordering (oud), Sterk, Boek III, titel 5, aant. 1.
24 Zie Hugenholtz/Heemskerk, a.w., 2002, nr. 174.
25 Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, blz. 541.
26 HR 28 februari 1924, NJ 1924, 579. De Pinto II, 1857, blz. 885; Van Rossum/Cleveringa, art. 774 Rv. , aant. 1. Anders: A. Oudeman, Burgerlijke Rechtsvordering, 1875, blz. 170.
27 Burgerlijke Rechtsvordering (oud), Sterk, art. 774, aant. 1.
28 Vgl. De Pinto II, blz. 885. Dat zal geschieden bij schriftelijk debat ingevolge art. 777 Rv. oud Uit dit artikel volgt tevens dat de gerendeerde zijn bezwaren tegen de rekening moet inbrengen en dat de rendant deze bezwaren vervolgens kan "oplossen". Zie hierover Oudeman, a.w., blz. 172.
29 Zie HR 11 januari 1901, W 7551.
30 Burgerlijke Rechtsvordering (oud), Sterk, Boek III, titel 5, aant. 1 onder verwijzing naar Hof 's-Gravenhage 20 januari 1938, NJ 1938, 487 .
31 Zie rechtbank Amsterdam 9 februari 1888, W 5521 en rechtbank Amsterdam 5 oktober 1893, W 6657.
32 Zie J.C. Maris, a.w., blz. 99 met kritiek op blz. 101. De vraag of degene die een geldvordering instelt verplicht is deze als rekenprocedure aanhangig te maken heeft de Hoge Raad reeds ontkennend beantwoord bij arrest van 18 mei 1872, W 3463. In HR 20 maart 1914, W 9638 m.nt. EMM was tevens betaling van een geldbedrag gevorderd en overwoog de Hoge Raad:" (...) daar de artt. 771 tot en met 781 B.R. wel vaststellen de wijze van procedeeren zoo een vordering tot rekening en verantwoording wordt ingesteld, doch deze artikelen evenmin als (...) art. 1839 B.W. voorschrijven dat in een geval als het onderhavige, op straffe van niet ontvankelijk te zijn, een vordering tot het doen van rekening en verantwoording behoort te worden ingesteld;".
33 Rechtbank Amsterdam 20 december 1939, NJ 1940, 413.
34 Het petitum bevat tevens een vordering "tot betaling aan eiseres van een zodanige som als haar ten deze blijkens de rekening en verantwoording zal toekomen, (...)". Hiermee zal bedoeld zijn een veroordeling tot betaling van een bepaald saldo (art. 779 Rv. oud); zie de CvR blz. 9.
35 Volgens de bank had zij dit gedaan door toezending aan [eiseres] van overzichten van geslachte runderen die zij weer had ontvangen van de Veecentrale en door het toesturen van bankafschriften, waaruit bleek dat de opbrengst op de rekening-courant van [eiseres] was gecrediteerd.
36 Produktie 3 bij CvR.
37 CvR, blz. 10.
38 Zie ook de verwijzing van Veegens in zijn noot onder HR 21 maart 1958, NJ 1961, 167 naar het Franse recht dat rauwelijkse vaststelling van het saldo toelaat indien de rechter over voldoende gegevens beschikt.
39 Een verschil met de twee fasen van de rekening en verantwoording is natuurlijk wel dat art. 612 Rv. een ander uitgangspunt kent.
40 HR 8 juni 2001, NJ 2001, 466.
41 Ik sluit niet uit dat eigenlijk alles al is gezegd.