1 Zie rov. 4 van het bestreden arrest in verbinding met het vonnis van de rechtbank onder 2.1 - 2.6.
2 De akte van scheiding en deling d.d. 18 juli 1990 is overgelegd bij CvE. Voor een goed begrip zij vermeld dat het bedrag van f 37.642,95 een vijfde gedeelte is van het batig saldo van de nalatenschap. De erflaatster had de vijf kinderen van [de vader] tot haar erfgenamen benoemd. Eén van hen, [betrokkene 1], is niet betrokken geweest bij de aankoop van de woning en daarom geen procespartij.
3 Uit de notariële akte volgt dat [verweerster 1] de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt op 13 april 1999, [verweerster 2] op 25 april 1996 en [verweerder 3] op 30 augustus 1990. Het jongste kind, [verweerster 4], zal op 1 september 2006 de leeftijd van 21 jaar bereiken.
4 De transportakte dateert van 6 november 1990.
5 De datum blijkt niet uit het dossier, maar moet ergens in 1997 worden gesitueerd.
6 Om onduidelijke reden heeft de vader zowel het jongste kind ([verweerster 4]) gedagvaard, dat de leeftijd van 18 nog niet heeft bereikt, als de moeder in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van dit kind. De moeder speelt pro se in dit geding geen rol.
7 Zie MvG blz. 3. Bij conclusie na niet gehouden enquete in eerste aanleg, blz. 3, is het desbetreffende gedeelte van de vordering materieel teruggebracht tot de helft van de overwaarde van de woning (overigens zonder een formele wijziging van eis). Bij memorie van grieven werd betaling van f 146.000,- exclusief rente gevorderd op grond van een redenering waaruit blijkt dat de vader recht meent te hebben op de helft van de overwaarde (rov. 5.1).
8 Strikt genomen gaat het om het vruchtgebruik van een gedeelte van de nalatenschap, maar uit de akte van 18 juli 1990 blijkt dat alle goederen van de erflaatster te gelde waren gemaakt vóór de afwikkeling van de scheiding en deling. Waar het hof in rov. 5.8 spreekt van "geldvorderingen", heeft het hof kennelijk het oog op banktegoeden.
9 A. Hammerstein, Eigenlijke en oneigenlijke zaaksvervanging, diss. 1977, i.h.b. blz. 96-97 en 150-162.
10 Zie o.m.: Asser-Van Dam-Mijnssen-Van Velten (2002), hoofdstuk IX; Pitlo-Reehuis-Heisterkamp-Van Maanen-De Jong (2001), nrs. 678-702; M.S. van Gaalen, Vruchtgebruik, diss. 2001; losbl. Vermogensrecht, aant. op titel 8 (T.J. Mellema-Kranenburg).
11 M.O., Parl. Gesch. Boek 3, blz. 662-663, ook door het hof aangehaald.
12 MvT Inv., Parl. Gesch. Overgangsrecht (Inv. 3, 5 en 6), blz. 268, in verbinding met art. 69 ONBW.
13 Zaaksvervanging is in ieder geval problematisch tegenover derden, wanneer het vruchtgebruik niet in de akte van verkrijging is vermeld en dus niet is ingeschreven in de registers en waar het registergoederen betreft. Vgl. T.J. Mellema-Kranenburg, Vruchtgebruik algemeen, preadviezen KNB 1999, blz. 36-39.
14 Deze kwalificatie past ook het verzoek in de s.t. (onder 2.10) dat de Hoge Raad een verklaring voor recht uitspreekt; een verklaring voor recht is in feitelijke aanleg immers niet gevorderd. Uit de toelichting krijg ik de indruk dat de klacht slechts is voorgesteld teneinde daarmee de beslissing uit te lokken dát het hof zich hierover niet heeft uitgesproken.
15 Hierbij kan bijv. worden gedacht aan een geldlening of aan een constructie waarbij de woning mede op naam van de vader werd gezet. Vermoedelijk heeft de vader aan zulke condities geen behoefte gehad omdat de woning als gezinswoning in gebruik werd genomen.
16 De Toelichting Meijers noemt als voorbeeld van dit laatste: de betaling van reparatiekosten: Parl. Gesch. Boek 3, blz. 663.