1 Gepubliceerd in de Stcr. 1994, 237, 8 december 1994.
2 Zie laatstelijk HR 11 december 2001, NJ 2002, 47.
3 Zie het Rapport onderzoek naar het functioneren van de RCID Kennemerland van de Rijksrecherche Fort-team d.d. 29 maart 1996, Ten Geleide en Bijlage I bij het rapport Inzake opsporing, enquêtecommissie opsporingsmethoden, Werkwijze en procedures, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 072, nr. 12, blz. 27 en 147/148.
4 Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13 837, nr. 3, blz. 8).
5 Bijl. I, blz. 31.
6 Memorie van antwoord behorende bij het Voorstel van wet van de leden De Kwaadsteniet, Joekes, Alders en Schutte tot wijziging van de Wet op de Parlementaire Enquête en in verband daarmee opnemen van een bepaling in het Wetboek van Strafrecht, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 19 816, nr. 10, blz. 11.
7 Ibidem, blz. 18.
8 Eindrapport Enquête Opsporingsmethoden, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 072, nrs. 10-11, blz. 476.
9 Zie ook Enquêtecommissie vliegramp Bijlmermeer, Lijst met vragen en antwoorden; Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 241, nr. 14, blz. 131.
10 Nota naar aanleiding van het eindverslag behorende bij het Voorstel van wet van de leden Schutte, Castricum en Hermans tot wijziging van de Wet op de Parlementaire Enquête en in verband daarmee opnemen van een bepaling in het Wetboek van Strafrecht, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 19 816, nr. 16, blz. 4.
11 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 072, nr. 12, blz. 27.
12 Proces-verbaal van verhoor d.d. 3 maart 1998 (punt 24).
13 Het hof laat daar dat de getuige De Graaf ter terechtzitting van 5 oktober 2001 (blz. 6) heeft verklaard dat [betrokkene 1] daags na zijn verhoor telefonisch uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om zijn verklaring te gebruiken, nu de getuigen Coenen en Hercules ter terechtzitting van 22 november 2001 dienaangaande onvoldoende duidelijkheid hebben kunnen verschaffen en [betrokkene 1] zelf op 22 november 2001 (blz. 7) verklaarde níet de dag na zijn verhoor de PEC te hebben gebeld.
14 Zie het ambtsedig proces-verbaal no. 96/025/P d.d. 24 juni 1996, opgemaakt en ondertekend door W.T. Deinum, rijksrechercheur, en het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 14 november 2000, blz. 10, inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 1]: "Ik heb heel lang moeten nadenken of ik mee zou werken aan het strafrechtelijk onderzoek. Dat heb ik uiteindelijk gedaan."
15 Zie onder meer het ambtsedig proces-verbaal no. 96/025/P d.d. 26 juni 1996, opgemaakt en ondertekend door H.P.C. Koene en W.T. Deinum, rijksrechercheurs, waarin melding wordt gemaakt van de bijstand van [betrokkene 1] door de advocaat mr. G. Schippers.
16 Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, vierde druk 1998, p. 83.
17 Zie het Rapport, onderzoek naar het functioneren van de RCID Kennemerland, Rijksrecherche Fort-Team, SDU Den Haag, 1996.
18 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 072, nr. 3.
19 Wijziging bij wet van 1 juli 1991, Stb. 415.
20 Proces-verbaal terechtzitting van 5 oktober 2001, p. 8.
21 Het Hof heeft vermeld de criteria zoals neergelegd in NJ 1996, 249 m.nt. Sch (Zwolsman) en NJ 1999, 567 m. nt. Sch (Karman).
22 Zoals de PEC ook zelf heeft verwoord in haar Eindrapport Bijlage I, p. 31.
23 TK 1975-1976, 13837 nr. 1-3 p. 8. Zie voorts A.H.M. Dölle, Het recht van parlementair enquête, Groningen 1985, p. 45.
24 Zie overweging 6.1.6.15 van het arrest.
25 Ik vind het in dat licht overigens wel opmerkelijk dat uit de processen-verbaal van de zittingen van het Hof blijkt dat de getuige [betrokkene 1] in volledige openbaarheid is gehoord. Van bezwaren van [betrokkene 1] tegen die gang van zaken is mij niet gebleken.
26 Zie het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 3 december 2001.
27 HR 16 januari 1990, NJB 1990, nr. 46; HR 28 maart 1995, DD 95.272; HR 11 april 1995, NJ 1995, 537; HR 23 april 1996, NJ 1997, 370; HR 28 mei 2002, NJ 2002, 601; Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 4e druk, p. 660.
28 HR 22 maart 1988, NJ 1989, 161; HR 15 januari 1991, DD91.162; HR 20 april 1999, NJ 1999, 486; HR 23 januari 2001, NJ 2001, 218.
29 HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 175; HR 11 april 1995, NJ 1995, 537; HR 1 juni 1999, NJB 1999, p. 1167, nr. 89.
30 Vgl. HR 25 oktober 1977, NJ 1978, 137 m.nt. ThWvV.
31 Vgl. HR 28 mei 1985, NJ 1985, 876 en HR 17 mei 1988, NJ 1989, 142.
32 Vgl. HR 27 februari 1973, NJ 1973, 205 m.nt ThWvV en de noot van Schalken bij NJ 1998,18.
33 HR 24 september 2002, NJB 2002,nr. 139, p. 1957.
34 Wet van 7 september 1977, Stb. 1977, 549.
35 TK 1975-1976, 13837, nrs. 1-3, p. 8.
36 TK 1976-1977, 13837, nr. 14.
37 Een van de indieners van het amendement heeft hierover bij de algemene beraadslaging het volgende gezegd:,
"Naar mijn mening moet de vraag of een getuige zich tijdens het verhoor wil laten bijstaan, uitsluitend door hem, door de getuige, worden beantwoord", TK 1976-1977, verslag van de beraadslaging op 3 februari 1977, p. 3017. En; "In de wet moet vastgelegd worden dat de mogelijkheid van bijstand regel is. De getuige bepaalt of hij die bijstand wil hebben of niet. Om gewichtige redenen kan de commissie anders besluiten", TK 1976-1977, verslag van de beraadslaging op 9 februari 1977, p. 3077.
38 Het komt mij voor dat het wel netjes zou zijn als de getuige van dat recht op de hoogte wordt gesteld. Prof. Boon lijkt dezelfde mening te zijn toegedaan; zie het PV van de zitting van het Hof van 5 oktober 2001.
39 En artikel 14, derde lid, onder g, IVBPR.
40 EHRM Zaak Quinn tegen Ierland, arrest van 21 december 2000 (no. 36887/97).
41 EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699, § 67.
42 Rapport van drs. A.P.A. Broeders d.d. 7 mei 2001, blz.17/75.
43 EHRM 25 februari 1993, NJ 1993, 485.
44 Memorie van Antwoord bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de Parlementaire Enquête en in verband daarmee opnemen van een bepaling in het Wetboek van Strafrecht van de leden De Kwaadsteniet, Joekes, Alders en Schutte, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 19 816, nr. 10, blz. 4.
45 Ibidem, blz. 6.
46 Ibidem blz. 6 en 7. Zie ook de nota naar aanleiding van het eindverslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 19 816, nr. 16, blz. 4.
47 Ibidem, blz. 14.
48 Zie ook HR 14 januari 1997, NJ 1997, 371 (rechtsoverweging 6.1).
49 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 093, nr. 24.
50 Ibidem, blz. 4.
51 NJ 1997, 699, m. nt. Kn.
52 EHRM NJ 1997, 699 m.nt. Knigge, §§ 72 en 74.
53 Zie bijvoorbeeld de dissertatie van P.J. Boon, De Parlementaire Enquête, Zwolle 1982; Dölle a.w. § 6.9 en S.J.P. Snijder, De rechtspositie van getuigen in het huidige parlementaire enquêterecht, in NJB afl. 10, 11 maart 1989, p. 324.
54 TK 1988-1989, 19816, nr. 10 p. 6 en 7.
55 TK 1988-1989, 19816, nr. 10 p. 14 en nr. 16 p. 3 en 4.
56 Hoewel de PEC van mening was dat de meerwaarde van besloten verhoren gering zou zijn, heeft zij de mogelijkheid van een besloten verhoor niet uitgesloten (Inzake opsporing, Bijlage I Werkwijze en procedures, p. 34.
57 Zie het citaat uit de MvA hiervoor weergegeven onder 6.8.
58 HR NJ 2000, 216 m.nt. Schalken. Zie ook nog HR 20 februari 1998, NJB 1998, p. 564, nr. 54C; HR NJ 1999, 648. In de laatste twee gevallen legde de Hoge Raad er de nadruk op dat de verplichting om naar waarheid te verklaren slechts geldt als er van een 'criminal charge' sprake is.
59 Tweede Kamer, vergaderjaar 1981-1982, nr. 3, Vaststelling van een nieuwe Politiewet, het in 1985 ingetrokken wetsvoorstel inzake provinciale politie.
60 Stcrt. 1994 nr 64. De eerdere Organisatiebeschikking Rijksrecherche van 5 september 1974 (art. 6) is in dat opzicht gelijkluidend.
61 Brief van 31 augustus 1999, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 269, nr. 13, blz. 4 (Uitvoering aanbevelingen enquêtecommissie Opsporingsmethoden).
62 Verhoor d.d. 24 juli 1997 bij de rechter-commissaris, punt 12.
63 Verhoor d.d. 4 augustus 1997 bij de rechter-commissaris, punt 38.
64 Verhoor ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 februari 2001, blz. 9.
65 De door [verdachte] op 29 oktober 1995 tegenover het Fort-team afgelegde verklaring is ook uitsluitend met diens toestemming in het strafrechtelijk onderzoek ingebracht.
66 H. van de Bunt, C. Fijnaut en H. Nelen - post-Fort, Evaluatie van het strafrechtelijk onderzoek (1996-1999), 's-Gravenhage 2001, blz. 206.
67 Brief van 25 november 1999, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 269, nr. 16, blz. 4.
68 Men vergelijke in dit verband de Instructie positie politiefunctionaris bij geweldaanwending, College van procureurs-generaal d.d. 16 mei 2000, waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt niet als verdachte wordt gehoord, maar pas bij gerede twijfel of overeenkomstig de ambtsinstructies is gehandeld, als zodanig wordt aangemerkt.
69 Stb. 1999, 245.
70 Zie o.m. HR 13 januari 1987, NJ 1987, 885 en HR 13 september 1988, NJ 1989, 454.
71 EHRM Fayed tegen Groot-Brittannië, arrest van 21 september 1994, NJ 1995, 463, §§ 61 en 62.
72 Bijv. NJ 1989, 415; HR NJ 1990, 121.
73 Zie bijv. § 1.5 en de epiloog van het rapport.
74 Rapport Fort-team, blz. 334.
75 Verhoor rechter-commissaris d.d. 24 juli 1997, punt 4: "Die bandopnames werden op zijn verzoek gemaakt omdat hij het wenselijk vond dat wij konden horen wat er gaande was."
76 Verhoor rechter-commissaris d.d. 31 juli 1997, punt 7.
77 Zie onder meer HR 16 oktober 1987, NJ 1988, 850, HR 7 februari 1992, NJ 1993, 78 en HR 18 februari 1997, NJ 1997, 500.
78 Zie HR 9 november 1999, NJ 2000, 422.
79 HR NJ 1988, 850 m. nt. EAA; HR NJ 1997, 500 m.nt. 'tH en HR NJ 2000, 422 m.nt. Sch.
80 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, vierde druk, 2002, p. 258.
81 Zie de arresten genoemd in noot 75 en recent nog HR 14 januari 2003, nr. 02494/01, vgl. tevens EHRM 12 juli 1988 NJ 1988, 851 (Schenk).
82 EHRM 12 juli 1988 NJ 1988, 851 (Schenk), EHRM 12 mei 2000 NJ 2002, 180 (Khan) en EHRM 25 september 2001, nr. 44787/98 (P.G. en J.H. tegen VK) gepubl. in EHRC 14-11-2001, afl. 10 nr. 76 m.nt. Spronken.
83 Trb. 1962, 97. Men zie bijv. de considerans en de aanhef van artikel 22 van dat verdrag: "De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om ... elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate rechtshulp te verlenen ..."
84 Conform HR 7 juni 1988 NJ 1988, 987 kan toestemming door de bevoegde buitenlandse autoriteiten ook achteraf gegeven worden.
85 In zijn arrest van 11 juni 1996, NJ 1996, 688 overwoog de Hoge Raad dat het gebruik van dwangmiddelen weliswaar een inbreuk inhoudt op grondrechten en een wettelijke legitimatie behoeft, doch aan de wettelijke vereisten niet behoeft te zijn voldaan in geval van toestemming van degene aan wie het betreffende grondrecht toekomt.
86 Verhoor Koene op 24 juli 1997 (punt 16) en 7 augustus 1997 (punt 1); verhoor Deinum d.d. 4 augustus 1997 (punt 26).
87 Proces-verbaal Rijksrecherche, blz. 367, 370.
88 Aldus reeds HR 2 november 1927, W 11751.
89 NJCM-Bulletin 2001, blz. 58-61.
90 NJB 2000, 33 (in de Nederlandse taal).
91 HR NJ 1996, 716 en HR NJ 2000, 107.
92 Vgl. HR NJ 1990, 612.
93 HR NJ 1999, 104 m.nt. JdH.
94 Stb. 1993, 603.
95 TK 1991-1992, 22483 nr. 3 p. 39.
96 Vgl. HR NJ 1999, 60 m.nt. Kn en NJ 2002, 428 m.nt. JdH en A.M. van Woensel in NJB 2003, afl. 3, 17 januari 2003 p. 131 en 132.
97 HR NJ 1986, 418.
98 HR NJ 1996, 249 m. nt. Sch.; HR NJ 1997, 628.
99 HR NJ 1996, 716.
100 HR NJ 1999, 293.
101 Stcr. 1994, 237, 8 december 1994.