1 Feiten grotendeels ontleend aan het vonnis van 25 juni 1998 van de rechtbank te Roermond.
2 CvE, tevens akte houdende overlegging producties, prod. nr. 1, onder 11.
3 Zie hierover nader onder 2.2 van deze conclusie.
4 CvD, nr. 4.
5 Vanwege de devolutieve werking van het appel was dit incidenteel beroep overbodig.
6 De cassatiedagvaarding dateert van 1 mei 2001.
7 Schriftelijke toelichting [eiseres] 2.6 en 3.7. e.v.; schriftelijke toelichting [verweerster] 1.14 en 2.5 e.v.
8 Prod. 5 en 6a bij CvE/akte.
9 Prod. 6b bij CvE/akte.
10 CvA 24, CvD 13 en MvA 19.
11 Voor Intra-Profiel geldt dit dan nog slechts in zoverre als haar onderneming ondanks de fusie bleef voortbestaan; als zelfstandige rechtspersoon had zij opgehouden te bestaan.
12 Dit is een kennelijke verschrijving voor: tot - A-G.
13 Prod. 5 bij CvE/akte.
14 Schriftelijke toelichting nr. 2.7.
15 Voor deze door [verweerster] gebruikte term moet m.i. worden gelezen: ontbinding en vereffening - A-G.
16 Ik ben het dus niet eens met het door mr. Winters in zijn schriftelijke toelichting nr. 3.14 verdedigde standpunt dat het onderdeel uitsluitend motiveringsklachten bevat; uit de formulering van het onderdeel volgt anders.
17 Mijn cursivering - A-G.
18 Volgens mr. Winters heeft het hof met deze overweging ambtshalve de rechtsgronden aangevuld (schriftelijke toelichting nr. 3.6); ik zie dit anders.
19 HR 4 januari 1937, NJ 1937, 586 (Erik Schaaper).
20 HR 17 oktober 1947, NJ 1948, 227 (All Ready).
21 HR 3 februari 1956, NJ 1960, 120 (Hardy).
22 HR 26 maart 1965, NJ 1966, 328.
23 Asser/Maeijer V (1995), nr. 390 (slot).
24 HR 1 juli 1993, NJ 1993, 687 (Ardross).
25 De Hoge Raad overweegt toen tevens: "In zoverre komt de Hoge Raad, mede op grond van de daarop uitgeoefende kritiek, terug van HR 3 februari 1956, NJ 1960, 120". Volgens Maeijer in zijn noot onder dit arrest, berust deze verwijzing naar het Hardy arrest op een vergissing en heeft de Hoge Raad bedoeld te verwijzen naar HR 20 juni 1952, NJ 1953, 407. Volgens Slagter heeft de Hoge Raad daarmee zijn leer dat zo'n c.v. vermogensrechtelijk moet worden vereenzelvigd met de beherend vennoot, deels verlaten; hij geeft niet aan in hoeverre dat het geval zou zijn (Slagter, Compendium van het ondernemingsrecht (1996), blz. 322).
26 Daarmee is overigens nog niet gezegd in hoeverre dat dan het geval is: of een zodanige vennootschap een afgescheiden vermogen heeft, dan wel sprake is van een gebonden gemeenschap in de zin van titel 3.7, dan wel beide.
27 Dit is overigens door de Hoge Raad in het Hardy-arrest anders beslist.
28 A. Wolfsbergen, De commanditaire vennootschap, WPNR 1937 (3510).
29 P.W. van der Ploeg, De commanditaire vennootschap en de regels van het zakenrecht, WPNR 4699 e.v., in het bijzonder WPNR 4699, blz. 486.
30 A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Deventer 1998, blz. 182.
31 Mohr, t.a.p.
32 A.w. nr. 390.
33 A.w. nr. 393.
34 Personenassociaties (Slagter), § 1.7.2., m.n. blz. c.v. I-227/228. Slagter geeft op blz. cv I - 229/230 een samenvatting van de in de literatuur (tot dat moment) aangevoerde argumenten ter bestrijding van de leer dat aan de c.v. met één beherend vennoot geen afgescheiden vermogen toekomt. In Slagters latere Compendium van het ondernemingsrecht (1996) wordt geen positie ingenomen in de hier weergegeven discussie.
35 T.J. Van der Ploeg, De commanditaire vennootschap met een beherende BV, TVVS 1986, blz. 59.
36 Van Mourik, De personenvennootschap, Zwolle 1993, blz. 74.
37 Van Mourik, Personenvennootschappen (1993), blz. 33-34; V.A.E.M. Meijers, Civielrechtelijke beschouwingen over de rechtspositie van de commanditaire vennoot, Deventer 1996, blz. 162; J.B. Huizink, Contractuele samenwerkingsvormen in beroep en bedrijf, Deventer 2000, blz. 65.
38 Zie over het ontwerp: Maeijer, NJB 1973, blz. 85 - 107 en NJB 1985, blz. 1348; Asser-Maeijer V (1995), nr. 359; Commissie Boek 7 BW, WPNR 5451 (1978), blz. 602-610.
39 Zie het verslag van de vergadering van de vereeniging 'Handelsrecht' van 6 november 1998, met bijlagen, Deventer (Tjeenk Willink) 1999.
40 Kamerstukken II, 2002-2003, 28 746.
41 MvT, Kamerstukken II, 2002- 2003, 28 746, nr. 3, blz. 73-74.
42 MvT, Kamerstukken II, 2002- 2003, 28 746, nr. 3, blz. 69-70.
43 MvT, Kamerstukken II, 2002-2003, nr. 3, blz. 34.
44 MvT, Kamerstukken II, 2002-2003, 28 746, nr. 3, blz. 45.
45 Mijn curs. - A-G.
46 MvT, Kamerstukken II, 2002-2003, 28 746, nr. 3, blz. 54.
47 Zie onder 2.18 van deze conclusie.
48 CvA nr. 2, CvD nrs. 2-8 en MvA nrs. 11-12.
49 Dit betekent dat ik mij niet kan vinden in de door mr. Winters verdedigde stelling (schriftelijke toelichting nr. 3.16) dat alleen de tegengestelde oplossing "aanspreekt". Zijn standpunt dat de controverse over het karakter van het vermogen van een c.v. met één beherend vennoten niet dient te worden beslecht ten detrimente van rechtzoekenden is m.i. niet sluitend omdat beide partijen hun recht zoeken en [eiseres] uiteraard bevoegd is zich in dit verband te beroepen op regels die als geldend recht moeten worden aangemerkt. Voorzover [verweerster] wil betogen dat [eiseres] met haar verweer geen redelijk belang heeft, geldt dat mr. Meijer terecht heeft opgemerkt dat dit belang is gelegen in de vraag of een eventuele betaling van [eiseres] aan [verweerster] bevrijdend zou zijn (schriftelijke toelichting [eiseres] nr. 4.7).
50 Nrs. 4.1-4.21.
51 Daarbij komt dat de raadsman van [verweerster] zes pagina's nodig heeft om de redenen voor zijn standpunt uit te zetten, hetgeen erop wijst de zaak zich in zoverre niet leent voor afdoening door de Hoge Raad op de voet van art. 420 Rv.
52 Schriftelijke toelichting nrs. 10.3 en 10.4.