ECLI:NL:PHR:2003:AF3450
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de geneeskundige verklaring in het kader van de Wet Bopz en de rol van de psychiater
In deze zaak staat centraal de vraag of het in artikel 5 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) bedoelde onderzoek mag worden uitgevoerd door een arts-assistent onder supervisie van een psychiater die de geneeskundige verklaring mede-ondertekent. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 oktober 2002 heeft de officier van justitie in het arrondissement Utrecht een voorlopige machtiging tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verzocht voor de betrokkene, vergezeld van een geneeskundige verklaring opgesteld door K. Langerak, arts-assistent, en medeondertekend door psychiater C.A.G. van Houten. De rechtbank heeft op 14 oktober 2002 de machtiging verleend, maar tegen deze beschikking is cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad behandelt in zijn uitspraak de argumenten van de betrokkene, die aanvoert dat de geneeskundige verklaring niet voldoet aan de eisen van de Wet Bopz, omdat deze niet door een psychiater is opgesteld. De Hoge Raad overweegt dat de psychiater Van Houten de verklaring mede heeft ondertekend en daarmee de verantwoordelijkheid voor de inhoud ervan heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een volledig psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden, zij het onder supervisie van de psychiater door de arts-assistent. De Hoge Raad benadrukt dat de wet niet vereist dat de psychiater iedere onderzoekshandeling persoonlijk moet verrichten, maar dat hij wel verantwoordelijk is voor de inhoud van de verklaring.
De Hoge Raad concludeert dat de argumenten van de betrokkene niet opwegen tegen de vaststelling dat er sprake is geweest van een deugdelijk onderzoek onder supervisie van de psychiater. De conclusie van de Hoge Raad is dat het cassatieberoep wordt verworpen, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de geneeskundige verklaring voldoet aan de wettelijke eisen.