ECLI:NL:PHR:2003:AF2840
Parket bij de Hoge Raad
- M. Bakels
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid van verkoper bij verborgen gebreken in onroerend goed
In deze zaak gaat het om de vraag of het hof een juiste toepassing heeft gegeven aan de devolutieve werking van het appel in een geschil tussen een koper en verkoper van een woning. Het echtpaar, hier aangeduid als verweerders, heeft op 3 oktober 1994 hun woning verkocht aan eiser voor een bedrag van f 231.250,-. De notariële leveringsakte is op 1 maart 1995 verleden. Na de verkoop constateerde eiser lekkage in de keuken, afkomstig uit de badkamer. Eiser vorderde schadevergoeding op basis van de stelling dat de woning niet voldeed aan de koopovereenkomst, omdat de leidingen in de badkamer lek bleken te zijn. Verweerders betwistten de aansprakelijkheid en voerden aan dat eiser zijn eigen onderzoeksplicht had verzaakt.
De rechtbank oordeelde in een tussenvonnis dat eiser niet had aangetoond dat de lekkage bestond op het moment van de verkoop. Eiser ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de rechtbank de primaire grondslag van de vordering had verworpen en dat eiser geen incidenteel appel had ingesteld. Dit leidde tot de vraag of het hof de devolutieve werking van het appel correct had toegepast. De Hoge Raad oordeelde dat de appelrechter gebonden is aan eindbeslissingen van de eerste rechter, tenzij deze in appel worden bestreden. De Hoge Raad concludeerde dat het hof de primaire grondslag van de vordering van eiser opnieuw moest onderzoeken, omdat de eerdere beslissing van de rechtbank onjuist was.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het hof Den Haag voor een herbeoordeling van de feiten. De kostenveroordeling werd gereserveerd tot de einduitspraak.