ECLI:NL:PHR:2003:AF0178
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke dwangsommen en de werking van besluiten in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een verzet tegen de invordering van bestuurlijke dwangsommen door de Provincie Limburg van de Combinatie Herten v.o.f. De kwestie draait om de vraag of een brief van het provinciaal bestuur, gedateerd 24 januari 1997, moet worden aangemerkt als een voor beroep vatbaar besluit. De feiten van de zaak zijn als volgt: in 1993 verleende Gedeputeerde Staten (G.S.) van de Provincie Limburg een vergunning aan de Combinatie voor ontgrondingen. In 1996 werd de Combinatie gelast om herstelwerkzaamheden uit te voeren, op straffe van een dwangsom. De aanvangsdatum voor deze werkzaamheden werd in overleg vastgesteld op 27 januari 1997. De Combinatie voltooide de werkzaamheden op 8 maart 1997, maar de Provincie stelde dat de werkzaamheden vóór 24 februari 1997 afgerond moesten zijn om dwangsommen te voorkomen. De Combinatie verzet zich tegen de invordering van deze dwangsommen, stellende dat de begunstigingstermijn pas inging op 9 maart 1997, na het verstrijken van de beroepstermijn tegen het besluit van 24 januari 1997.
De rechtbank te Maastricht verwierp het primaire standpunt van de Combinatie, maar de zaak kwam uiteindelijk voor de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat de brief van 24 januari 1997 een zelfstandig besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de begunstigingstermijn van vier weken is gaan lopen vanaf 27 januari 1997. Dit betekent dat de Combinatie dwangsommen verschuldigd is, omdat de herstelwerkzaamheden niet binnen de gestelde termijn zijn afgerond. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en bevestigde het tussenvonnis van de rechtbank, waarbij de zaak werd terugverwezen voor verder onderzoek naar de subsidiaire en meer subsidiaire gronden van de verzetdagvaarding.