Nr. 01615/02 U
Mr Machielse
Zitting 8 oktober 2002 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[De opgeëiste persoon]
1. De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft bij uitspraak van 12 juni 2002 de executieuitlevering van de opgeëiste persoon aan de republiek Litouwen ontoelaatbaar verklaard.
2. Mr. A. Jongsma, officier van justitie te Groningen, heeft cassatie ingesteld. Mr. G. Souër, officier van justitie te Groningen, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3. Het middel klaagt erover dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er vanwege de onbekendheid van de soort papaver die in Litouwen was aangetroffen, niet kon worden vastgesteld of er sprake was van dubbele strafbaarheid, en mitsdien de uitlevering ten onrechte ontoelaatbaar heeft verklaard.
3.1. De opgeëiste persoon is op 9 april 2001 door een Litouwse rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en tot een vermogensstraf voor een overtreding van de Litouwse wetgeving inzake verdovende middelen. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
3.2. In de bestreden uitspraak van de rechtbank is met betrekking tot de dubbele strafbaarheid de volgende overweging opgenomen:
Uit de overgeleverde Litouwse wetgeving en de verstrekte aanvullende informatie van de Republiek Litouwen is gebleken dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat in de Republiek Litouwen een strafbaar feit oplevert. De opgeëiste persoon heeft blijkens het vonnis d.d. 9 april 2001 van een rechter van het Umkreisgerichtes Klaipeda Remigijus Preiksaitis(1) getracht een grote hoeveelheid fijngemaakte papaverkapsels en stengels te verkopen.
Uit lijst I van de Opiumwet blijkt dat naar Nederlands recht enkel een bepaalde papaversoort, te weten de soort "Papaver somniferum L." een strafbaar feit kan opleveren. De Republiek Litouwen voorziet kennelijk in een ruimere strafbaarstelling dan waar het Nederlandse recht in voorziet. De Republiek Litouwen heeft in verband daarmee niet vastgesteld om welke soort papaver het in het onderhavige geval gaat. Nu de soort papaver niet is vastgesteld, kan niet worden vastgesteld dat het betreffende delict naar Nederlands recht strafbaar is. Nu niet vastgesteld kan worden dat is voldaan aan de eis van dubbele strafbaarheid zal de rechtbank de uitlevering dan ook ontoelaatbaar verklaren.
3.3. In artikel 2 van het Europees uitleveringsverdrag waarbij zowel Nederland als Litouwen partij zijn is kort gezegd opgenomen dat tot uitlevering kunnen leiden feiten die krachtens de wetten van de verzoekende partij en van de aangezochte partij strafbaar zijn. Artikel 5 van de Uitleveringswet betreft een bepaling van gelijke strekking. De vraag is nu of de handelingen van de opgeëiste persoon met betrekking tot de papaver naar Nederlands recht een strafbaar feit op zouden kunnen leveren.
3.4. Voor wat betreft de strafbaarheid in Nederland geldt het volgende. De in artikel 2 van de Opiumwet genoemde verboden gelden onder andere ten aanzien van de middelen vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet. Op deze lijst staan onder A vermeld de substanties, voorkomende op de Lijst I bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (Trb. 1963, 81). Een van de stoffen die vermeld is betreft Bolkaf en het concentraat. Onder Bolkaf wordt verstaan alle delen van de plant Papaver somniferum L. na het oogsten, met uitzondering van het zaad. Onder concentraat van bolkaf wordt verstaan het materiaal dat wordt verkregen door bolkaf te onderwerpen aan een behandeling ter concentratie van zijn alkaloïden.(2)
In artikel 1 van het Enkelvoudig Verdrag waarbij zowel Nederland als Litouwen partij zijn, is opgenomen dat "Opium" betekent het gestremde sap van de papaver (p), dat onder "Papaver" dient te worden verstaan de plant van de soort Papaver somniferum L (q) en dat "Bolkaf" betekent alle delen (met uitzondering van de zaden) van de papaver, na het maaien (r). Op lijst I van genoemd verdrag staan onder meer vermeld "concentraat van bolkaf" en "opium". De strafbaarheid van handelingen met betrekking tot papaver is overeenkomstig het Enkelvoudig Verdrag beperkt tot de soort Papaver somniferum L.
3.5. Opium wordt gewonnen uit de Papaver somniferum L. Alleen de zaden van die plant hebben geen narcotica-waarde, de rest van de plant wel. De overige papaversoorten zijn voornamelijk in zwang als sierbloem, maar eruit kan geen opium gewonnen worden.(3)
3.6. Bij de eerste openbare behandeling van de zaak op 27 februari 2002 heeft de voorzitter van de rechtbank aangegeven dat in het uitleveringsverzoek en de onderliggende stukken slechts wordt gesproken over delen van niet nader aangeduide papavers. Gelet op het feit dat er vele papavervarianten zijn en maar een beperkt gedeelte daarvan in Nederlands strafbaar is, heeft de rechtbank met het oog op de vaststelling van de dubbele strafbaarheid bepaald dat er nadere informatie diende te komen over de betreffende papaversoort. Bij brief van 15 mei 2002 hebben de Litouwse autoriteiten geantwoord op de gestelde vragen. Met betrekking tot de papaver staat hierin het volgende en ik citeer uit de Nederlandse vertaling van de oorspronkelijk uit het Litouws vertaalde Duitse vertaling:
1. In art. 232¹ van het wetboek van strafrecht van de Republiek Litouwen zijn verdovende en psychotrope middelen gedefinieerd als zijnde planten, preparaten, middelen of stoffen die conform de Litouwse wet op de controle van verdovende en psychotrope middelen zijn opgenomen in de door het Litouwse Ministerie van Volksgezondheid vastgestelde lijsten met verdovende en psychotrope middelen. Deze lijst is opgesteld op basis van de bepalingen van de uniforme overeenkomst over verdovende middelen van 1961, de overeenkomst over psychotrope middelen van 1971 alsook de overeenkomst over de bestrijding van de illegale handel in verdovende en psychotrope middelen van de Organisatie der Verenigde Naties. Wat betreft de papaverkapsels en stengels: deze zijn omschreven in lijst IV van de uniforme overeenkomst over verdovende middelen van 1961, d.w.z. niet omschreven is tot welke soort de papaver behoort. Derhalve is in het expertiseonderzoek naar de bij [de opgeëiste persoon] aangetroffen middelen vastgesteld dat het fijngemaakte papaverkapsels en stengels betroffen.
3.7. Hieruit heeft de rechtbank geconcludeerd dat de republiek Litouwen kennelijk in een ruimere strafbaarstelling met betrekking tot papaver voorziet dan Nederland. Het antwoord van de Litouwse autoriteiten heeft niet meer informatie over de betreffende papaversoort opgeleverd. Op grond van het voorgaande was de rechtbank van oordeel dat dubbele strafbaarheid niet kon worden vastgesteld.
3.8. Het is niet aan de Nederlands uitleveringsrechter om na te gaan of de rechter van de verzoekende staat het recht van die staat wel op een juiste wijze heeft toegepast. Het vertrouwensbeginsel in het uitleveringsrecht brengt mee dat er vanuit gegaan mag worden dat een staat geen uitlevering vraagt indien daar geen rechtsgrond voor bestaat. Anders gezegd: zonder bewijs voor het tegendeel mag er vanuit gegaan worden dat de in de feitsomschrijving beschreven handelingen naar het recht van de verzoekende staat strafbare feiten opleveren(4). In de onderhavige zaak is er zelfs sprake van een onherroepelijk vonnis. Dit betekent dat als vaststaat dat alleen handelingen met betrekking tot de Papaver somniferum L. in Litouwen strafbaar zijn, de uitleveringsrechter bij een veroordeling met betrekking tot papaver er vanuit moet gaan dat het om die betreffende soort papaver gaat. Dat uit de stukken niet precies zou blijken om welke soort papaver het gaat, staat in dat geval aan een toelaatbaarverklaring van de uitlevering niet in de weg. In deze ook door de steller van het middel voorgestane redenering gaat het er dus vervolgens om vast te stellen ten aanzien van welke soorten papaver in Litouwen een strafbaarstelling geldt.
3.7 Vooropgesteld kan worden dat het feit dat bij het uitleveringsverzoek de lijst met de verboden middelen behorend bij het Litouwse wetboek van strafrecht niet is overgelegd, een toelaatbaarverklaring niet in de weg behoeft te staan(5).
De Litouwse autoriteiten hebben expliciet aangegeven dat de lijst van verboden middelen behorend bij het Litouwse Wetboek van Strafrecht - overigens evenals in Nederland - is gebaseerd op het Enkelvoudig Verdrag (Trb. 1963, 81) en het Psychotrope Stoffen Verdrag (Trb. 1989, 129). Voorts is de door de Litouwse autoriteiten verwezen naar het Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 1990, 94). In dit laatste verdrag is onder artikel 1, onder a, opgenomen dat onder Papaver dient te worden verstaan de plant van de soort Papaver somniferum L. Dan kan het ervoor worden gehouden dat ook slechts ten aanzien van de middelen genoemd in die verdragen een Litouwse strafbaarstelling geldt. Daarbij kan tevens betekenis worden toegekend aan het feit dat uit de door Litouwen overgelegde stukken blijkt dat uit de fijnmaakte papaver een opiumextract kon worden gewonnen. Alleen uit de Papaver somniferum kan opium worden gewonnen.
Het oordeel van de rechtbank dat niet is vastgesteld om welke papaversoort het in de onderhavige zaak gaat en dat daarom niet kan worden vastgesteld of het handelen naar Nederlands recht strafbaar is, is in het licht van het voorgaande onbegrijpelijk. Immers vast staat dat het gaat om delen van de papaverplant waaruit opium kan worden gewonnen en dan kan het alleen gaan om de Papaver somniferum L., dus om de papaversoort die bolkaf levert, een op Lijst I bij de Opiumwet vermeld middel. De rechtbank heeft de uitlevering dan ook ten onrechte ontoelaatbaar verklaard. De onjuistheden in de laatste twee volzinnen van de hiervoor onder 3.4 weergegeven nadere informatie van de Litouwse autoriteiten - de papaversoort is wel omschreven en staat niet op lijst IV maar op lijst I - doet daaraan niet af.
3.8 Het middel treft doel.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad zal na cassatie ingevolge het bepaalde in artikel 31, achtste lid, Uw moeten doen wat de rechtbank had behoren te doen, namelijk onderzoeken of het uitleveringsverzoek toelaatbaar is. Daartoe zal Uw Raad een dag dienen te bepalen waarop de zaak voor Uw Raad zal dienen. De opgeëiste persoon zal voor de feitelijke behandeling door de Hoge Raad moeten worden opgeroepen evenals een tolk in de Litouwse taal(6).
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 Bedoeld is de rechter in de districtsrechtbank Klaipeda, genaamd Remigijus Preiksaitis.
2 Zie de noot bij 'bolkaf', lijst I onder A behorend bij de Opiumwet.
3 Zie L.H. Bailey, The Standard Cyclopedia of Horticulture, New York 1963, sub voce Papaver, p. 2455 e.v.; Lexikon der Biologie, Heidelberg 2002, sub voce Mohn, p. 303 e.v.
4 Vgl. HR DD 95.344. Ook een inhoudelijke toetsing van het bewijs komt in beginsel niet toe aan de uitleveringsrechter (HR NJ 2000, 524).
5 Vgl. HR NJ 2001, 381 en HR NJ 2001, 455.
6 Het zal dan ook de vraag zijn of de opgeëiste persoon nog wel valt uit te leveren. Blijkens zich in het dossier bevindende informatie is hij kennelijk op 12 juni 2002 het land uitgezet.