1 Vgl. rov. 1 van het bestreden arrest in verbinding met rov. 1 van het vonnis in eerste aanleg.
2 Richtlijn 91/676 van de Raad, Pb EG nr. L 375/1. Zie art. 12 voor de implementatietermijn.
3 Zaaknr. C-322/00. De zaak staat thans voor conclusie van de A-G bij het HvJ EG. De uitspraak van het HvJ EG wordt eerst in de loop van 2003 verwacht. In een verwante procedure tegen Duitsland (C-161/00) heeft het HvJ EG op 14 maart 2002 uitspraak gedaan.
4 De eiseressen onder 1 en 2 hebben de behartiging van milieubelangen tot doel. Eiseres onder 3 heeft de behartiging van consumentenbelangen tot doel (volgens de inleidende dagvaarding is het haar te doen om de kosten van drinkwaterzuivering). De eisers onder 4 - 6 zijn bezitters van particuliere waterputten.
5 De vordering was mede gebaseerd op andere grondslagen dan de Nitraatrichtlijn. Deze andere grondslagen zijn verworpen in rov. 12 van het bestreden arrest en spelen in cassatie geen rol.
6 Eutrofiëring wordt in de Nitraatrichtlijn omschreven als: een verrijking van het water door stikstofverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit.
7 Het hof heeft in dit verband vastgesteld dat per 1 januari 2001 wijzigingen van de Meststoffenwet in werking zijn getreden waarbij het stikstofbeleid is aangescherpt en dat een verdere aanscherping in voorbereiding is. Met dit laatste doelt het hof kennelijk op het wetsvoorstel, dat heeft geleid tot de wet van 28 juni 2001, Stb. 312 (aanscherping verliesnormen voor 2002 en 2003 in art. 19 Meststoffenwet).
8 Gepubliceerd in Jur. Milieurecht 2000, 4 m.nt. C. Lambers; Milieu & Recht-katern 2000 nr. 24 m.nt. Jans en Verschuuren.
9 Art. 3 lid 1 jo. Bijlage I onder A van de Nitraatrichtlijn.
10 Art. 5 lid 1 van de Nitraatrichtlijn.
11 Art. 5 lid 4 jo. Bijlage III onder 2 van de Nitraatrichtlijn. Zie voor een overzicht van de problemen m.b.t. de uitvoering van de Nitraatrichtlijn: H.F.M.W. van Rijswick, De kwaliteit van water, diss. 2001, blz. 267-286. Zie voorts: Y. Hofhuis en J.H. Jans, Afwijken van de Nitraatrichtlijn?, M&R 1996, blz. 76-79; G.J.M. de Jager, Wet herstructurering varkenshouderij Europeesrechtelijk gezien, Agr. R. 1999, blz. 60-78.
12 M&R katern 2001 nr. 95 m.nt. Jans en De Jong.
13 Mogelijk houdt dit verband met de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het vonnis van de rechtbank. In het per 1 januari 2002 gewijzigde WvBRv is voor het ongedaan maken van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad een bepaling getroffen in art. 351. In de annotatie in M&R 2001, 95, en in de raio-congresbundel "Magistraten zonder grenzen", 2002, blz. 47-48, door M. Fierstra, wordt de beslissing tot aanhouding gekritiseerd. Nu deze tussenbeslissing in cassatie niet ter discussie staat, onthoud ik mij van commentaar.
14 O.m.: HvJ EG 23 mei 1985 (29/84), Jur. 1985 blz. 1667 (rov. 23); HvJ EG 9 april 1987 (363/85), Jur. 1987 blz. 1733 (rov. 7); HvJ EG 8 oktober 1996, Jur. 1996, blz. I-4845, NJ 1997, 493 (rov. 48). Zie over implementatie in het algemeen: R. Barents en L.J. Brinkhorst, Grondlijnen van Europees recht, 2001, blz. 167-168; Kapteyn/VerLoren van Themaat, Inleiding tot het recht van de Europese Gemeenschappen, 1995, blz. 202-206 en blz. 322-327; R.H. Lauwaars en C.W.A. Timmermans, Europees recht in kort bestek, 1999, blz. 105-109; F.H. van der Burg, Europees gemeenschapsrecht in de Nederlandse rechtsorde (1998), hoofdstukken 2 en 4; J.H. Jans, R. de Lange, S. Prechal en R.J.G.M. Widdershoven, Inleiding tot het Europees bestuursrecht (2002) blz. 32-39; L.A. Geelhoed en H. Hijmans, De rechter en gebreken in de implementatie van gemeenschapsrecht, raiocongresbundel "Magistraten zonder grenzen", 2002, blz. 17-37; B.M. Veltkamp, Implementatie van EG-milieurichtlijnen in Nederland, diss. 1998, hoofdstuk 3.
15 Zie de s.t. namens de Staat onder 4.4 en 4.5; cassatierepliek namens Waterpakt c.s. onder 9. Art. 61 Meststoffenwet, dat voor bepaalde gevallen vereenvoudigde implementatie bij ministeriële regeling toestaat, biedt hier blijkbaar geen soelaas.
16 Een voorbeeld m.b.t. milieubescherming: HvJ EG 4 juli 2000, NJ 2000, 731.
17 HvJ EG 14 juli 1994, Jur. 1994 blz. I-3325, NJ 1995, 321, rov. 26. In gelijke zin reeds het arrest inzake Van Gend & Loos (HvJ EG 5 februari 1963, nr. 26/62): "dat immers de omstandigheid, dat het verdrag bij bovengenoemde bepalingen de commissie en de lid-staten het recht geeft om een staat, welke zijn verplichtingen niet is nagekomen, voor het hof te dagen, geenszins meebrengt dat particulieren in voorkomende gevallen deze zelfde verplichtingen niet voor de nationale rechter zouden kunnen inroepen (...)".
18 M.H. Wissink, Richtlijnconforme interpretatie van burgerlijk recht, diss. 2001.
19 HvJ EG 8 oktober 1987, Jur. 1987 p. I-3969, NJ 1988, 1029.
20 HvJ 16 september 1999, Jur. 1999, blz. I-5613, AB 2000, 39 m.nt. ChB; ABRS 31 maart 2000, AB 2000, 302 m.nt. ChB. Zie, met verdere verwijzingen, over dit onderwerp: Jans/de Lange/Prechal/Widdershoven, Inleiding tot het Europees bestuursrecht, 2002, blz. 111-117; H.F.M.W. van Rijswick, De kwaliteit van water, diss. 2001, blz. 32-35.
21 Zie achtereenvolgens: HvJ EG 19 november 1991 (Francovich), Jur. 1991 blz. I-5357, NJ 1994, 2; HvJ EG 5 maart 1996 (Brasserie du pêcheur en Factortame), Jur. 1996 blz. I-1029, NJ 1997, 145; HvJ EG 26 maart 1996 (British Telecommunications), Jur. 1996 blz. I-1631, NJ 1997, 146; HvJ EG 23 mei 1996 (Hedley Lomas), Jur. 1996 blz. I-2553, NJ 1997, 228; HvJ 8 oktober 1996 (Dillenkofer), Jur. 1996 blz. I-4845, NJ 1997, 493; HvJ EG 17 oktober 1996 (Denkavit), Jur. 1996 blz. I-5063; HvJ EG 4 juli 2000 (Haim), NJ 2000, 732. Zie, naast de reeds genoemde literatuur: L.A.D. Keus, De post-Francovich-arresten en het Nederlandse overheidsaansprakelijkheidsrecht, A&V 1997/1.
22 Zie rov. 38 van HvJ EG 4 juli 2000, NJ 2000, 732. De twee andere eisen voor aansprakelijkheid zijn: dat de geschonden regel van gemeenschapsrecht ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen en dat een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de schending en de schade die de particuliere eiser heeft geleden. Wanneer een lidstaat geheel in gebreke blijft enige maatregel te nemen ter uitvoering van de richtlijn, geldt dit als een gekwalificeerde schending: zie rov. 27 en 28 van het genoemde arrest inzake Dillenkofer.
23 Zie rov. 66 van het arrest van 5 maart 1996.
24 Het ging in die zaak om het gelasten van voorlopige maatregelen door de nationale rechter.
25 F.H. van der Burg, Europees gemeenschapsrecht in de Nederlandse rechtsorde, 1998, blz. 79-80.
26 Het toetsingsverbod maakt geen verschil tussen de vraag of de inhoud van de wet in overeenstemming is met de Grondwet en de vraag of bij de totstandkoming van de wet de door de Grondwet voorgeschreven procedure in acht is genomen: HR 27 januari 1961, NJ 1963, 248 m.nt. DJV; HR 19 november 1999, NJ 2000, 160 m.nt. TK.
27 HR 14 april 1989, NJ 1989, 469 m.nt. MS (Harmonisatiewet), herhaald in HR 14 april 2000, NJ 2000, 713 m.nt. ARB en HR 16 november 2001, RvdW 2001, 183. Uit eerstgenoemd arrest volgt dat ook toetsing aan het Statuut van het Koninkrijk uitgesloten is.
28 Kamerstukken II 2001/02, 28 331 nr. 2 (initiatiefwetvoorstel Halsema); Kamerstukken II 2001/02, 28 355 (kabinetsnotitie). Zie ook: L. Prakke, T. Koopmans en J.M. Barendrecht, Toetsing, preadviezen NJV 1992; M.L.P. van Houten, Meer zicht op wetgeving, diss. 1997. Ik breng in herinnering dat de Hoge Raad en de P.-G. op 31 oktober 1991 (nr. 96) en 11 november 1997 (nr. 110) aan de regering advies hebben uitgebracht over het toetsingsrecht; in hoofdstuk III van het advies van 1991 worden de diverse mogelijkheden besproken die de rechter ter beschikking staan wanneer hij van oordeel is dat een bepaalde regel in strijd is met een regel van hogere rang.
29 O.m.: HR 16 mei 1986, NJ 1987, 251 m.nt. MS (landbouwvliegers).
30 Art. 8:2 Awb, dat beroep uitsluit tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, zou aanvankelijk na vijf jaar vervallen. Bij wet van 24 december 1998, Stb. 738, is deze bepaling toch behouden. Blijkens de MvT (Kamerstukken II 1997/98, 26 077, nr. 3, blz. 2) is de reden: dat rechter en bestuur zich v.w.b. de toepassing van de Awb nog in een gewenningsfase bevinden; dat invoering van een dergelijke beroepsmogelijkheid enige procesrechtelijke voorzieningen vergt; tenslotte wordt verwezen naar de lopende discussie over onnodige juridisering in het openbaar bestuur (zie voor dit laatste: Kamerstukken II 1998/99, 26 360, nr. 1).
31 Als voorbeeld wordt dikwijls genoemd: HR 12 oktober 1984, NJ 1985, 230 m.nt. G.
32 S.K. Martens, De grenzen van de rechtsvormende taak van de rechter, NJB 2000 blz. 747 e.v.
33 Vgl. HR 1 juli 1983, RvdW 1983, 131 (Staat/KNB) en HR 11 december 1987, NJ 1990, 73 m.nt. WHH en MS. Scheltema attendeert erop dat de burgerlijke rechter niet de bevoegdheid heeft om een algemeen verbindend voorschrift te schorsen of te vernietigen. Zie voor een recent voorbeeld van een buitenwerkingstelling: HR 17 september 1999, NJ 1999, 736.
34 P.J.J. van Buuren en J.E.M. Polak, De rechter en onrechtmatige wetgeving, preadviezen NJV 1987 (zie ook: J.E.M. Polak, Burgerlijke rechter of bestuursrechter, diss. 1999); J.A.E. van der Does en G. Snijders, Overheidsprivaatrecht (2001) blz. 80-83; H.D. van Wijk, Hoofdstukken van bestuursrecht, bew. door W. Konijnenbelt en R.M. van Male (1999) blz. 752-759; Asser-Hartkamp 4-III, nrs. 290g-290i; R.M. van Male, Gevolgen van onrechtmatige regelgeving in Nederland, preadvies Ver. voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, 1995; A.J. Bok, Rechterlijke toetsing van regelgeving, diss. 1991, hoofdstuk 3.
35 Vgl. Van der Does en Snijders, a.w. 2001, blz. 83; A.J. Bok, diss. blz. 131; Rb. Utrecht 25 oktober 1995, JB 1995, 305 m.nt. Lefevere; Rb. Amsterdam 11 september 1996, JB 1996, 237.
36 Vgl. G. Betlem, RegelMaat 1996, blz. 138; L.A.D. Keus, A&V 1997/1, onder punt 7; C.T. Dekker, SEW 1991, blz. 789.
37 Enkele jaren later is een vordering van die strekking afgewezen door het hof te 's-Gravenhage, 27 september 1990, NJ 1991, 584.
38 Hand. NJV 1987-I blz. 170. In gelijke zin: J.E.M. Polak, Gelijke behandeling en onrechtmatige wetgeving, NJB 1988, blz. 600 e.v., i.h.b. blz. 603 punt 7.
39 Hand. NJV 1987-II, achtereenvolgens: blz. 29-31; blz. 53 en blz. 60-61.
40 R.M. van Male, preadvies 1995, blz. 44, acht een rechterlijk bevel tot vaststelling van een regeling mogelijk, mits "de regelgevende bevoegdheid procedureel en materieel door voor rechterlijke toepassing vatbare rechtsnormen is bepaald".
41 Pres. Rb. 's-Gravenhage 17 januari 1985, NJ 1985, 262.
42 Hof 's-Gravenhage 13 maart 1985, NJ 1985, 263, AB 1985, 253 m.nt. FHvdB.
43 Pres. Rb. Haarlem 10 oktober 1985, AB 1986, 176 m.nt. FHvdB; Regelmaat 1986, blz. 76 m.nt. J.M.F.H. Teunissen.
44 S.K. Martens, NJB 2000, blz. 751; J.M. Barendrecht, preadvies NJV 1992, blz. 90 en blz. 108-116.
45 Vanuit eenzelfde gedachte als ten grondslag lag aan HR 4 mei 1984, NJ 1985, 510 m.nt. EAAL en EAA: wel de bevoegdheid een wettelijk voorschrift buiten toepassing te laten, maar niet de bevoegdheid om een niet bij de wet voorziene en in het wettelijk systeem niet passende voogdijregeling te treffen.
46 Vgl. par. 7 van het in noot 28 aangehaalde advies van 11 november 1997: "dat toetsing van de formele wet in de praktijk moeilijk anders kan geschieden dan in de vorm van een samenspel tussen wetgever en rechter, waarbij de taak van de laatste onontbeerlijk is omdat de aard van de materie meebrengt dat ten tijde van de totstandkoming van de wet zelden volledig kan worden overzien op welke punten die wet in de toekomst mogelijk met een grondrecht in botsing zal komen."
47 S.t. namens de Staat onder 4.24.
48 Vgl. A.J. Bok, diss. 1991, blz. 176.
49 Parl. Gesch. Boek 6, blz. 671.
50 S.t. namens de Staat blz. 14-15.
51 Zie HR 16 november 2001, RvdW 2001, 183, en HR 14 juni 2002, RvdW 2002, 99.
52 Tot deze uitkomst kwam ook A.J. Bok, diss. 1991, blz. 177.