1 Prod. 6 bij de conclusie van repliek.
2 Prod. (ongenummerd) bij de conclusie van eis.
3 Het verbeterd exploit van dagvaarding in cassatie is uitgebracht op 16 februari 2001.
4 Zie - recent - HR 30 maart 2001 (Lavrijsen), AB 2001, 412, m.nt. ThGD. Zie voor kritiek op dit arrest G.E. van Maanen, De onrechtmatige rechtmatige overheidsdaad bij de burgerlijke rechter: zoektocht naar de kwadratuur van de cirkel (preadvies VAR 2002), p. 7-90, in het bijzonder p. 64-66. Van Maanen keert zich tegen de zgn. Voorste Stroom-constructie (vgl. HR 19 december 1952, NJ 1953, 642, m.nt. PhANH), op grond waarvan een in wezen rechtmatige daad tot schadevergoeding zou verplichten. Zie ook A.R. Bloembergen, Centauren in 6.3? Iets over rechtmatige en onrechtmatige daden, in: Als een goed huisvader (1992), p. 121-132. Volgens Bloembergen zou aansprakelijkheid uit rechtmatige daad moeten worden aanvaard, wanneer dit past in het stelsel van de wet en aansluit bij wel in de wet geregelde gevallen (p. 130-131). Zie voorts J.L. de Wijkerslooth, Het recht gaat aan constructies ten onder, RM Themis 1993, p. 316-324. Hartkamp bestrijdt dat de rechtspraak van de Hoge Raad louter op een "constructie" berust; overigens sluit ook Hartkamp niet uit dat aansprakelijkheid in bepaalde (wettelijk niet specifiek geregelde) gevallen rechtstreeks op (het stelsel van) de wet kan worden gebaseerd; zie Asser-Hartkamp 4-III (11e druk, 2002), nrs. 18c-18d. Ook door anderen wordt er wel op gewezen dat aan de heersende leer niet (steeds) ten grondslag ligt dat (slechts) het ontbreken van schadevergoeding een op zichzelf geoorloofd overheidshandelen onrechtmatig maakt; zie C.H. Sieburgh, Wat maakt strafrechtelijk overheidsoptreden onrechtmatig, WPNR 2002, p. 95-98. Volgens Sieburgh is de grond voor onrechtmatigheid van op zichzelf geoorloofd strafrechtelijk overheidsoptreden gelegen in een veronachtzaming van de door het burgerlijk recht beschermde belangen van de burger. In het hiervoor genoemde preadvies van Van Maanen en in Asser-Hartkamp 4-III wordt naar verdere literatuur verwezen.
5 B.J. Schueler, Goede besluiten met slechte gevolgen. De verplichting tot nadeelcompensatie in het bestuursrecht (preadvies VAR 2002), p. 107 en de aldaar in voetnoot 25 opgenomen verdere verwijzingen.
6 PG Awb I, p. 212, r.k..
7 B.J. Schueler, a.w., p. 109. In deze zin ook R.L. Vucsán, Het zelfstandige schadebesluit: nadeelcompensatiebesluiten na Van Vlodrop, JBplus, 2000, p. 125-135. Op p. 132 signaleert Vucsán dat de Afdeling en het College van Beroep voor het bedrijfsleven er nog steeds van uitgaan dat de beslissing om nadeelcompensatie toe te kennen een integraal deel van het schadeveroorzakende besluit uitmaakt.
8 B.J. Schueler, a.w., p. 109.
9 B.J. Schueler, a.w., p. 109, voetnoot 30, en p. 155-158.
10 AbRvS 6 mei 1997, AB 1997, 229, m.nt. PvB
11 B.J. Schueler, a.w. p. 157 en noot 144 aldaar. Aan het citaat van Schueler ontleen ik: "Nadrukkelijk stellen appellanten dat het hier gaat om schade, geleden ten gevolge van een rechtmatige overheidsdaad. Het gaat volgens appellanten namelijk om schade die bij Britannia is terechtgekomen, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet worden getroffen. Het gaat daarbij, nog steeds volgens appellanten, om schade die niet geacht kan worden te behoren tot het normaal maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico van Britannia en evenmin betreft het schade die een gevolg is van voorzienbare maatschappelijke ontwikkelingen. Alle gevoerde verweren die zijn terug te voeren op de formele rechtskracht van de vergunning uit 1977 falen dan ook, aangezien appellanten zich niet beroepen op onrechtmatigheid van die beschikking." Naar mijn mening omvat het citaat een weergave van het standpunt van appellanten. Daarop wijst niet alleen de tekst, maar ook het feit dat de Afdeling, waar het gaat om de betekenis die in het kader van een bij haar ingesteld beroep aan een eerder, onherroepelijk besluit moet worden toegekend, zich (terecht) niet in termen van "formele rechtskracht" pleegt uit te drukken. Zie overigens hierna, nr. 2.8.
12 R.L. Vucsán, a.w., p. 133.
13 Zie noot 10.
14 Zie bijv. AbRvS 5 september 2001, AB 2001, 382, m.nt. BPV. Zonder dat de Afdeling de term formele rechtskracht heeft gebruikt, legt de annotator met dat begrip wel een verband: "Deze bepaling (art. 4:6 Awb; LK) hangt samen met het uit eisen van rechtszekerheid voortvloeiende gegeven dat een beschikking waartegen geen rechtsmiddel is ingesteld, onherroepelijk wordt (formele rechtskracht krijgt)."
15 B.J. Schueler, a.w. p. 161.
16 Het is mij opgevallen dat ook [eiser] in cassatie van de noodzaak van een nieuw besluit uitgaat. In de schriftelijke toelichting van mr. Sluysmans wordt in nr. 9 vermeld: "In de onderhavige procedure baseert [eiser] zijn vordering tot schadevergoeding op de onrechtmatigheid van een (fictief) schadebesluit van de Provincie" (onderstreping toegevoegd; LK).
17 In de schriftelijke toelichting van mr. Sluysmans wordt in nr. 19 onder verwijzing naar (p. 134 van) het in noot 7 genoemde artikel van Vucsán het standpunt ingenomen dat de rechtspraak van de Afdeling impliceert dat "ook de burgerlijke rechter de rechtmatigheid van dit besluit (het zuivere schadebesluit; LK) zal moeten toetsen". Voor zover mr. Sluysmans daarmee bedoelt dat de burgerlijke rechter de bestuursrechter in geval van een zuiver schadebesluit niet behoeft te laten "voorgaan", zij aangetekend dat die opvatting in het artikel van Vucsán geen steun vindt. Vucsán spreekt op de aangehaalde plaats uitdrukkelijk slechts over situaties waarin weliswaar van een zelfstandig schadebesluit sprake is, maar de schade is veroorzaakt door besluiten of feitelijke handelingen waarvoor de bestuursrechter niet bevoegd is. In een dergelijk geval is de bestuursrechter volgens de rechtspraak van de Afdeling evenmin bevoegd van een beroep tegen het zuivere schadebesluit kennis te nemen, en doen concurrerende bevoegdheden van de bestuursrechter en de civiele rechter zich om die reden überhaupt niet voor.
18 HR 17 december 1999 (Groningen/Raatgever), NJ 2000, 87, m.nt. ARB onder HR 17 december 1999, NJ 2000, 88.
19 In die zin ook R.L. Vucsán, a.w., p. 134-135: "Die keuzevrijheid (van het arrest Groningen/Raatgever; LK) is geïnspireerd door art. 8:73 Awb dat slechts betrekking heeft op schadevergoeding bij vernietiging van onrechtmatige besluiten. De zuivere nadeelcompensatiebesluiten hebben echter een geheel andere achtergrond. Zij hebben niets met art. 8:73 Awb te maken. Er heeft ook nooit een parallelle rechtsingang bij de burgerlijke rechter voor nadeelcompensatie bij besluiten bestaan."
20 HR 16 mei 1986, NJ 1986, 723, m.nt. MS.
21 M.R. Mok en R.P.J.L. Tjittes, Formele rechtskracht en overheidsaansprakelijkheid, RM Themis 1995, p. 383-404, in het bijzonder p. 387-388.
22 HR 13 november 1992, NJ 1993, 639, m.nt. MS.
23 Zie omtrent de term "gebonden beschikking" ook: J.A.E. van der Does en G. Snijders, Overheidsprivaatrecht (2001), Mon. NBW A26, nr. 12.
24 HR 11 november 1988, NJ 1990, 563.
25 Het bezwaarschrift is overgelegd als prod. 8 bij de akte houdende vermindering eis tevens overlegging producties.
26 Prod. 9 bij akte houdende vermindering eis tevens overlegging producties.
27 Zie noot 24.
28 Overigens verwijst de schriftelijke toelichting van mr. Sluysmans, anders dan in nr. 45 daarvan vermeld, naar (delen van de toelichting op) het tweede onderdeel.
29 Prod. 6 bij de conclusie van repliek.