1 De in de §§ 2.1. t/m 2.5. weergegeven feiten zijn ontleend aan het in het voegingsincident gewezen vonnis d.d. 26 september 1996 en aan de onderdelen 2a, 2b en 2c van het eindvonnis van de rechtbank te Alkmaar d.d. 30 september 1999, waarnaar het hof in onderdeel 3 van zijn arrest verwijst.
Als hierna naar 'het vonnis' wordt verwezen, betreft dat het eindvonnis van de rechtbank.
2 De rechtbank spreekt in r.o. 2 onder b 'dubbelop' van loonbelasting en premies volksverzekeringen, naast loonheffing.
3 Zie p. 1 van het vonnis.
4 Zie r.o. 3.2 van het vonnis.
5 Zie r.o. 6.2. van het vonnis.
6 Zie p. 12 van het vonnis, de alinea iets onder het midden.
7 Zie r.o. 4 resp. r.o. 7 van het vonnis.
8 Zie r.o. 5.2 van het vonnis.
9 Zie voor de desbetreffende rechtsoverwegingen: p. 12, tweede volle alinea van het vonnis.
10 Zie p. 12, tweede helft, overlopend naar p. 13 van het vonnis.
11 Zie r.o.5.3, resp. r.o. 8.2 van het vonnis.
12 Terwijl ik spreek van 'de woningstichtingen', duidt het hof de beide appellanten, thans verweesters in cassatie aan als 'Wooncompagnie c.s.'
De onderstrepingen in de geciteerde overwegingen zijn van het hof.
13 Ingevolge art. 16b lid 3 gelden de Woningstichtingen (in informeel CSV-jargon 'eigenbouwers') als aannemers.
14 Aangenomen dat het gaat om een zgn. commerciële (Vpb.-plichtige) rechtspersoon, vgl. art. 16d, lid 1. De leden 2 e.v. refereren hieraan als: 'het lichaam'.
15 Zie voor een uiteenzetting van het wettelijk regime (belicht vanuit de Invorderingswet), alsmede de wetsgeschiedenis, de conclusie van A-G Van den Berge onder HR 13 juli 1994 (belastingkamer), BNB 1995, 201, m.nt. Bartel; deze uitspraak is ook gepubliceerd in RSV 1995, 47 alsmede, verkort, in V-N 1994, 2718, met een aantekening van de redactie. Zie verder bijv. de losbladige (grijze) Kluwer-uitgave Sociale Verzekeringswetten, deel 3A, CSV (Koch) ad art. 16b, aant. 13, derde woordblok.
16 Art. 16b lid 7 resp. art. 16d lid 5 CSV.
17 Vgl. in deze zin CRvB 14 november 1990, RSV 1991, 154 en CRvB 30 oktober 1991, RSV 1992, 178. Vgl. ook HR 16 april 1982, NJ 1983, 635 (V./Bedrijfsvereniging) alsmede HR 18 december 1992, NJ 1993, 734 m.nt. PvS (Harko/Groen), waarin de Hoge Raad onderscheidt tussen enerzijds het ontstaan van de premieschulden en anderzijds de mededeling van de uitvoeringsinstantie met het oog op verschuldigdheid, c.q. aansprakelijkstelling. Vgl. ook HR 11 oktober 1985, NJ 1986, 68 (Mr Kamer q.q./NMB).
18 Zie voor het voorgaande bijv. de losbladige (grijze) Kluwer-uitgave Sociale Verzekeringswetten, deel 3A, CSV (Koch), ad art. 16d, aant. 14, laatste alinea. Vgl. ook Kamerstukken II 16.530 nr 3 (MvT) pp. 19-20. De desbetreffende passage gaat alleen over de aansprakelijkstelling van de bestuurder (w.v. 16 530 betreft de Tweede misbruikwet). Er is m.i. echter geen reden om te veronderstellen dat de wetgever bij aansprakelijkstelling van de aannemer onder de ketenaansprakelijkheidswetgeving iets anders in gedachten had.
19 Of bijvoorbeeld maar één bestuurder, terwijl er meerdere zijn.
20 Zie bijv. CRvB 30 oktober 1991, RSV 1992, 178, CRvB 23 september 1992, RSV 1993, 219; CRvB 27 juli 1994, V-N 1994, 3358 (Caliqua) en CRvB 13 mei 1996, RSV 1996, 230 m.nt. Koch.
21 Lisv-besluit van 18 april 2000, Stcrt. 2000, 81, opgenomen in de losbladige (grijze) Kluwer-uitgave Sociale Verzekeringswetten, deel 3A (CSV). Het besluit verwijst naar 'vigerende' rechtspraak, maar geeft niet aan welke.
22 Zie onder meer het oude art. 16f lid 1 CSV en Kamerstukken II 21.135, nr. 3 (MvT), p. 42.
23 Aanvankelijk art. 16h lid 1; later vernummerd naar 16g lid 1.
24 Vgl. in dit verband ook J.H.P.M. Raaijmakers, Aansprakelijkheid in belastingzaken, 2e druk Deventer 1999, p 226 e.v.
25 In wetsvoorstel 20.588, dat tot de Invorderingswet 1990 heeft geleid, nog (ontwerp-)art. 50 e.v.
26 Zie voor een uitgebreider beschrijving R.W.J. Kerckhoffs in TVVS 1996, p. 195.
27 Vgl. J.H.P.M. Raaijmakers t.a.p.
28 Zie het in voetnoot 15 genoemde arrest van de Belastingkamer van 13 juli 1994.
29 Zie o.a. Kamerstukken II, 16 631 nr. 3, p. 3 tweede helft en p. 4 midden.
30 Zie Kamerstukken II, 16 631 nr. 6, p. 31 bovenaan.
31 Kamerstukken II, 16 631 nr.6 (MvA), p. 38, bovenaan.
32 Kamerstukken I, 16 530, nr.26a, p. 4, vierde woordblok.
33 Kamerstukken I, 16.530, nr. 26b (MvA I), p. 6 onderaan en p.7, eerste helft.
34 Handelingen I, 13 en 14 mei 1986, pp. 1143-1152 resp. 1197-1214.
35 Kamerstukken II, 16.530, nr. 7 (MvA), p. 38, tweede helft.
36 'Op dit stuk is er geen echt verschil in uitgangspunt tussen het onderhavige wetsontwerp en wetsontwerp 16,631'; MvA p 38 onderaan; mijn cursiveringen, A-G).
37 Handelingen II, 29 augustus 1985, p. 6337, eerste en tweede kolom.
38 Blz. 5 s.t. De citaten op blzz. 5 en 6 van de s.t. uit de parlementaire stukken met betrekking tot w.v. 16.631 ('Derde misbruikwet'; art. 2:248 BW) zijn in se én om de eerder aangegeven redenen niet concludent voor 'gelijkschakeling' van art. 16d CSV en art. 36 IW enerzijds met art. 2:248 BW anderzijds.
39 Ik onderschrijf deze lezing van de r.ovv. 4.4-4.11 in het middelonderdeel. Hetgeen de s.t. zijdens de Woningstichtingen in nr 12 e.v. aan de hand van de aldaar geïsoleerde r.ovv. 4.5 t/m 4.7 daar tegenover poogt te stellen, overtuigt niet.