ECLI:NL:PHR:2002:AE4546
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, die door de officier van justitie is aangevraagd voor de verzoekster tot cassatie, hierna aangeduid als betrokkene. De aanvraag vond plaats op 5 april 2002, waarbij een geneeskundige verklaring en een behandelingsplan zijn overgelegd. Op 19 april 2002 heeft een rechter-commissaris betrokkene, bijgestaan door haar raadsman en de behandelend arts L. Moerli, gehoord. De rechtbank heeft op dezelfde dag de gevraagde machtiging verleend, waarop betrokkene tijdig cassatieberoep heeft ingesteld.
In het cassatiemiddel wordt geklaagd dat de beschikking niet op de juiste wijze tot stand is gekomen en dat de rechtbank niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. De onderdelen van het middel bevatten echter geen concrete klachten en dienen vooral als inleiding voor de motiveringsklacht. De rechtbank heeft in haar beslissing de beleidsvrijheid in acht genomen en de verzoeken van betrokkene op een begrijpelijke wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene door haar geestelijke stoornis een gevaar voor zichzelf blijft opleveren, wat in lijn is met de wettelijke criteria van de Wet Bopz.
De geneeskundige verklaring vermeldt dat betrokkene lijdt aan cognitieve stoornissen en een waanstoornis, en dat er een gebrek aan ziekte-inzicht is. Dit leidt tot de conclusie dat betrokkene haar medicatie niet zal innemen, wat kan resulteren in gevaarlijke situaties. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd dat de betrokkene een gevaar blijft vormen, en de klachten in het cassatiemiddel zijn niet onderbouwd met voldoende feiten. De conclusie van de Hoge Raad is dat het beroep wordt verworpen.