ECLI:NL:PHR:2002:AE0657

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/290HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • A.S. Hartkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor hulppersonen in het kader van geldtransport en de toepassing van artikel 6:76 BW

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Geldnet B.V. voor de daden van een hulppersoon, in dit geval een medewerker aangeduid als '[betrokkene]', tijdens een gewapende overval op 23 september 1995. Geldnet was verplicht om geld te vervoeren van verschillende filialen van Kwantum naar een geldtelcentrale. Tijdens deze operatie werd een deel van de opgehaalde gelden gestolen. Kwantum stelde Geldnet aansprakelijk voor wanprestatie en vorderde betaling van een aanzienlijk bedrag. Geldnet verweerde zich met een beroep op overmacht en betwistte dat '[betrokkene]' als hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat Geldnet aansprakelijk was voor de tekortkoming, maar liet de toepasselijkheid van artikel 6:76 BW in het midden. In hoger beroep oordeelde het hof dat '[betrokkene]' wel degelijk als hulppersoon kon worden aangemerkt, omdat hij toegang had tot het depot en betrokken was bij de uitvoering van de vervoerovereenkomst. Geldnet ging in cassatie, waarbij de Hoge Raad de vraag behandelde of de aansprakelijkheid van Geldnet voor de daden van '[betrokkene]' terecht was vastgesteld.

De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van Geldnet over de onjuiste rechtsopvatting van het hof terecht waren. De Hoge Raad benadrukte dat de aansprakelijkheid voor hulppersonen niet ruim moet worden opgevat en dat alleen die personen die daadwerkelijk zijn ingeschakeld bij de uitvoering van de verbintenis onder de aansprakelijkheid vallen. De zaak werd terugverwezen naar de feitenrechter voor verder onderzoek naar de uitleg van artikel 8:1098 BW, waarbij de Hoge Raad de eerdere oordelen van het hof en de rechtbank vernietigde.

Conclusie

Mr. A.S. Hartkamp
nr. C00/290HR
zitting 22 maart 2002
Conclusie inzake
Geldnet B.V.
tegen
Kwantum Nederland B.V.
Feiten en procesverloop
1) Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in zijn arrest van 22 juni 2000 in r.o. 4.1 de feiten vastgesteld, voor zover in hoger beroep nog van belang. Ook in cassatie gaat het om deze feiten. Zij komen kort gezegd op het volgende neer. Krachtens een in 1990 gesloten overeenkomst was de eiseres tot cassatie, Geldnet, verplicht om vier maal per week geld over de weg te vervoeren vanaf een aantal filialen van de verweerster in cassatie, Kwantum, naar de geldtelcentrale van ABN AMRO te Arnhem. Op vrijdag 22 september 1995 heeft Geldnet bij een viertal filialen gelden opgehaald en die opgeslagen in een depot in Duiven. Op zaterdagavond 23 september 1995 zijn die zendingen gestolen bij een gewapende roofoverval. Deze overval was mede beraamd en werd mede uitgevoerd door een medewerker (hierna aangeduid als "[betrokkene]") van Geldnet.
2) Kwantum heeft Geldnet wanprestatie verweten en de veroordeling van Geldnet tot betaling van ƒ 125.849,48 (met rente en incassokosten) gevorderd. Geldnet heeft zich onder meer verweerd met een beroep op overmacht in de zin van art. 8:1098 BW en op het feit dat [betrokkene] niet als hulppersoon in de zin van art. 6:76 BW is te beschouwen.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 maart 1997 de toepasselijkheid van art. 6:76 in het midden gelaten(1), het beroep van Geldnet op overmacht verworpen en Geldnet aansprakelijk geoordeeld voor de tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. De rechtbank heeft het beroep van Geldnet op beperking van haar aansprakelijkheid tot een bedrag van ƒ 11,72 gegrond geoordeeld.
3) Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Kwantum hoger beroep ingesteld. Geldnet heeft incidenteel geappelleerd. Het hof heeft in het incidentele appel beslist dat [betrokkene] als hulppersoon in de zin van art. 6:76 is te beschouwen. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
"4.9 Het hof neemt als uitgangspunt dat het Geldnet vrijstond de op vrijdag en zaterdag opgehaalde zendingen tijdelijk op te slaan in haar depot te Duiven. Aangenomen moet worden dat die opslag strekte ter uitvoering van de vervoerovereenkomst. Dit een en ander leidt er toe dat Geldnet ingevolge art. 8:1095 BW tegenover Kwantum aansprakelijk is indien de opgehaalde zendingen tijdens die opslag verloren gaan, tenzij Geldnet als zorgvuldig vervoerder - daaronder begrepen de personen van wier hulp zij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakte - de schadeoorzaak niet had kunnen vermijden of de gevolgen daarvan verhinderen. Een redelijke uitleg van de hier betrokken bepalingen brengt in dit verband mee dat als zodanige personen niet enkel hebben te gelden personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de bewaring van de opgehaalde zendingen - te denken valt aan eventueel bewakingspersoneel -, maar ook personen die uit hoofde van hun functie bij Geldnet toegang hebben tot het depot en wier gedragingen vervolgens van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van Geldnet de aan haar toevertrouwde zaken uiteindelijk verder te vervoeren. In het licht hiervan moet [betrokkene] worden aangemerkt als hulppersoon van Geldnet in de hiervoor bedoelde zin. [Betrokkene] was immers ten tijde van de overval in dienst van Geldnet (het hof verwerpt de stelling dat hier niet van een normaal dienstverband sprake zou zijn of dat de arbeidsovereenkomst niet geldig zou zijn) en was de avond van de overval voor Geldnet als geldtransporteur werkzaam en had uit dien hoofde toegang tot het depot (hij had die avond, samen met een collega, met een geldauto van Geldnet geldzendingen opgehaald; deze geldzendingen moesten vervolgens in het depot in Duiven worden opgeslagen)."
Na deze beslissing heeft het hof de - eveneens in het incidentele appel bestreden - juistheid van de door de rechtbank aan de art. 8:1098 BW gegeven uitleg in het midden gelaten.
4) Geldnet heeft (tijdig)(2) beroep in cassatie ingesteld en een uit twee onderdelen opgebouwd cassatiemiddel voorgesteld, dat zij schriftelijk heeft toegelicht. Kwantum is in cassatie niet verschenen.
Bespreking van het cassatiemiddel
5) Onderdeel 1 betoogt dat het hierboven weergegeven oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Ik meen dat deze klacht terecht wordt voorgesteld.
Volgens art. 6:76 is de schuldenaar op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van personen van wier hulp hij bij de uitvoering der verbintenis gebruik maakt. In deze bepaling zijn twee beperkingen gelegen, namelijk ten aanzien van de kring van personen voor wier handelingen men aansprakelijk is en ten aanzien van de gedragingen van bedoelde personen.
6) Uit de parlementaire geschiedenis(3) blijkt dat de kring van personen voor wier gedragingen krachtens art. 6:76 aansprakelijkheid bestaat, niet ruim moet worden opgevat. Deze aansprakelijkheid bestaat niet "voor gedragingen van derden die door de schuldenaar niet op een of andere wijze bij de uitvoering van de verbintenis zijn betrokken, hetzij rechtstreeks hetzij door middel van een ander die de hulppersoon op zijn beurt bij de uitvoering van de verbintenis heeft ingeschakeld". De persoon als gevolg van wiens handelen de schade is ontstaan dient derhalve bij de uitvoering van de verbintenis te zijn ingeschakeld.
Voorts blijkt uit die passage dat niet iedere persoon die invloed heeft op de uitvoering van de verbintenis heeft te gelden als iemand die is ingeschakeld bij de uitvoering van de verbintenis, hetgeen wordt uitgelegd aan de hand van een werkstaking:
"Artikel 3 (6:76, ASH) zal in geval van een werkstaking slechts van belang zijn, wanneer het gaat om een staking van personen van wier hulp de schuldenaar bij de uitvoering van de verbintenis gebruik maakt. Dit zal zich vooral kunnen voordoen, wanneer de staking plaatsvindt in het bedrijf van de schuldenaar. Men denke aan het geval dat een werknemer een hem met het oog op de uitvoering van een verbintenis opgedragen taak in verband met de staking niet naar behoren voltooit. De schuldenaar zal dan voor deze tekortkoming aansprakelijk zijn als voor een eigen tekortkoming. In de regel echter zal het geval van verhindering van nakoming door een werkstaking niet aan de hand van artikel 3 (art. 6:76, ASH), maar aan die van de algemene maatstaf van artikel 2 (art. 6:75, ASH) beoordeeld moeten worden."
In deze passage wordt benadrukt dat art. 6:76 slechts aansprakelijkheid in het leven roept voor personen aan wie een taak is opgedragen met het oog op de uitvoering van de verbintenis. Aldus wordt onderscheiden tussen werknemers die door de werkgever zijn ingeschakeld bij de uitvoering van de verbintenis, voor wier gedragingen hij krachtens art. 6:76 aansprakelijk is, en andere werknemers in het bedrijf, voor wie geen aansprakelijkheid bestaat.
M.i. verhoudt het door het hof geformuleerde criterium ("... dat als zodanige personen niet enkel hebben te gelden personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de bewaring van de opgehaalde zendingen - te denken valt aan eventueel bewakingspersoneel -, maar ook personen die uit hoofde van hun functie bij Geldnet toegang hebben tot het depot en wier gedragingen vervolgens van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van Geldnet de aan haar toevertrouwde zaken uiteindelijk verder te vervoeren") zich daarmee niet; ook de in de parlementaire geschiedenis bedoelde stakende werknemers op wier gedragingen de regeling van art. 6:76 niet ziet, zouden in die categorie vallen. Voorts zou de door het Hof gebezigde maatstaf aansprakelijkheid meebrengen voor bijv. een brandstichting gepleegd door personen die door Geldnet worden ingeschakeld om het depot schoon te maken. Van personen van wier hulp gebruik wordt gemaakt om de verbintenis uit te voeren kan hier niet meer worden gesproken.(4) Beslissend is m.i. dat [betrokkene] door Geldnet noch was ingeschakeld bij de onder 1 bedoelde geldtransporten noch bij de bewaring van die zendingen.
7) Wat de tweede beperking, de in art. 6:76 bedoelde gedraging betreft, het moet gaan om een fout die een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis oplevert, of anders gezegd, om een gedraging die met de uitvoering van de verbintenis voldoende verband houdt. Vgl. Asser-Hartkamp I (2000), nr. 326.(5) Een gewone diefstal door een met de bewaking belaste werknemer kan nog als zodanig gelden; evenzo Hof Amsterdam 30 juni 1994, NJ 1996, 96. In het onderhavige geval - een gewapende roofoverval door [betrokkene] in samenwerking met twee overvallers van buiten het bedrijf - zou ik anders willen oordelen, omdat deze gedraging op geen enkele manier in het verlengde ligt van het uitvoeren van de verbintenis.
8) De overige rechtspraak biedt evenmin als het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad en de wet en haar totstandkomingsgeschiedenis aanknopingspunten voor 's hofs ruime uitleg van art. 6:76. Zie de rechtspraak geciteerd bij Asser-Hartkamp I (2000), nr. 325 e.v. en in Losbl. Verbintenissenrecht, art. 76 (Broekema-Engelen). Vgl. voorts A-G Biegman-Hartogh in haar conclusie (onder 19) voor HR 17 okt. 1986, NJ 1987, 124 en A-G Langemeijer in zijn conclusie (nr. 2.5) voor HR 21 mei 1999, NJ 1999, 733 m.nt. JH.
Hetzelfde geldt voor de literatuur; zie Schoordijk, Het algemeen gedeelte (1979), p. 203 e.v., Pauwels, Contractuele aansprakelijkheid voor hulppersonen of uitvoeringsagenten (diss. Leuven 1995), p. 114 e.v., 261 e.v. (met rechtsvergelijkende beschouwingen), Asser-Hartkamp I (2000), nr. 325 e.v.; Losbl. Verbintenissenrecht, art. 76 (Broekema-Engelen), nrs. 7 en 12.
9) Uit het voorgaande vloeit voort dat de klachten van onderdeel 1 onder a en b terecht zijn voorgesteld.
De klacht onder c mist feitelijke grondslag, omdat 's hofs beslissing niet op art. 6:170 is gebaseerd.
De klacht onder d is gegrond: na vernietiging van 's hofs arrest zal de juistheid van de door de rechtbank aan art. 8:1098 BW gegeven uitleg (zie hierboven onder 3 in fine) alsnog moeten worden onderzocht, waartoe de zaak m.i. naar de feitenrechter moet worden verwezen.
Onderdeel 2, dat is voorgesteld onder de voorwaarde dat onderdeel 1 faalt, behoeft geen behandeling. Het mist overigens naar mijn mening feitelijke grondslag, omdat het hof de in het onderdeel bedoelde stelling van Kwantum niet heeft verworpen, doch de juistheid ervan in het midden heeft gelaten.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 Wel heeft de rechtbank overwogen dat "Geldnet goede argumenten heeft aangedragen om te concluderen dat [betrokkene] op het moment van de overval niet als hulppersoon in de zin van art. 6:76 BW van Geldnet kan worden aangemerkt, nu niet valt in te zien dat de gedragingen van [betrokkene] bij die overval ter uitvoering van de vervoerovereenkomst strekken (...)"(r.o. 8.1).
2 Waaraan niet afdoet dat in de cassatiedagvaarding de datum van het bestreden arrest onjuist wordt vermeld.
3 Parl. Gesch. Boek 6, MvA II, p. 269.
4 Vgl. Larenz, Lehrbuch des Schuldrechts, Band I, Allgemeiner Teil (14e druk 1987), par. 20 VIII (p. 299): "Erfüllungsgehilfe ist, wer von dem Schuldner zu einer Tätigkeit herangezogen wird, die im Bereich der dem Schuldner obliegenden Leistungshandlung liegt."
5 In HR 30 november 2001, C00/023 en C00/024 wordt gesproken van fouten van (werknemers van) de hulppersoon, gepleegd bij de uitvoering van werkzaamheden die noodzakelijk althans gewenst waren om de hoofdverplichting van de schuldenaar jegens de schuldeiser na te komen.