1 Zo'n systeem bestaat erin dat de producten alleen via een beperkt aantal daartoe door (of vanwege) de producent uitgezochte afzetkanalen aan het publiek worden aangeboden. Een dergelijk systeem voorziet gewoonlijk, en ook in dit geval, in contractuele beperkingen, zodat de handelaren aan wie de leverancier de producten levert, die producten niet zullen (door)leveren aan niet tot het systeem toegelaten "buitenstaanders".
2 Rov. 5 van het bestreden arrest, in cassatie in zoverre niet bestreden.
3 Daarmee wordt bedoeld: het gebied van de landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, Pb. 1994 L 1, p. 3 e.v..
4 De wetstekst spreekt van de Gemeenschap, maar het vormt geen punt van discussie dat de werking van de bepaling zich inmiddels tot de EER uitstrekt. Ik zal hierna telkens van de "EER" spreken, ook als het gaat om (oudere) teksten en vindplaatsen waarin (nog) naar de "Gemeenschap" wordt verwezen.
5 Vóór de recente vernummering van de Verdragsartikelen waren dit de art. 30 en 36. Ik zal hierna van de huidige nummering uitgaan. Oudere literatuur en rechtspraak gebruiken natuurlijk de destijds geldende nummering.
6 Voorheen art. 85. Ook hier zal ik verder de huidige nummering (blijven) gebruiken.
7 Bij dagvaarding van 28 maart 2000, dus binnen de termijn van art. 295 lid 4 Rv.
8 De literatuur waarnaar de partijen in hun toelichtingen hebben verwezen geeft daar een representatieve indruk van, zie bijv. Verkade, SEW 1997, p. 304 e.v., het artikel van Mok in BIE 1997 p. 39 e.v. waarnaar Verkade t.a.p. verwijst, en de door Verkade t.a.p. in voetnoten 4, 21 en 26 aangehaalde publicaties. Zie bijv. ook Plv. A-G Leclercq in NJ 2000, 182, voetnoot 9 op p. 1209.
9 Natuurlijk begrijp ik dat daarmee bezwaren van andere aard verbonden kunnen zijn. Als de oorsprong van door parallelimport verkregen goederen aan het licht komt kan de merkhouder stappen nemen om verdere levering via dat kanaal onmogelijk te maken. Het is daarom heel goed te begrijpen dat parallelimporteurs ertegen opzien om hier openheid van zaken te geven; maar dat neemt niet weg dat zij niet in de "diabolische" bewijspositie verkeren die Etos in deze zaak schetst; zie hierover ook rov. 21 van het in al. 12 e.v. nader te bespreken arrest BenGH 6 december 1999, NJ 2000, 182.
10 Het ligt enigszins in de rede dat in gevallen van parallelimport van producten uit een "gesloten" verkooporganisatie, degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn niet graag met de waarheid voor de dag komen. Voorbeelden van minder dan volmaakte oprechtheid in dit opzicht, komen regelmatig in de rechtspraak aan de orde - zie voor zo'n voorbeeld HR 13 januari 1984, NJ 1986, 455 (zie m.n. rov. 2 t/m 7 van het arrest a quo).
11 Richtlijn EEG/89/104 van 21 december 1988, Pb. 1988 L 440, p. 1 e.v. - hierna kortweg aan te duiden als "de Richtlijn".
12 Zie over dit arrest bijv. Schmutzer, Bb 2000, p. 54 e.v..
13 Zie voor voorbeelden (afgezien van de bekende zaak Dior/Evora, zie o.a. HJEG 4 november 1997, NJ 2001, 132; BIE 1998 nr. 41 m.nt. Ste; IER 1997 nr. 55, en BenGH 16 december 1998, NJ 2001, 133 m.nt. Spoor onder nr. 134): Hof Den Haag 7 september 2000, IER 2001 nr.2; Pres. Rb. Den Haag 3 april 1998, BIE 1999 nr. 20, IER 1998 nr. 24; Rb. Breda 31 juli 1990, NJ 1992, 536; Hof Amsterdam 1 mei 1986, BIE 1987 nr. 27.
14 Zie, naast andere bronnen, Hugenholtz - Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht (1998), p. 132; Snijders - Ynzonides - Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht (1997), p. 284; Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Punt, boek I, art. 289 - 290, aant. 10 (p. I-721 e.v.).
15 Opmerkelijk is, dat het BenGH zelf geen aanleiding heeft gezien om in de procedure waarin dit arrest gewezen werd, vragen van uitleg aan het HJEG voor te leggen (waartoe het BenGH in voorkomend geval verplicht is, zie het reeds aangehaalde arrest HJEG 4 november 1997, NJ 2001, 132; BIE 1998 nr. 41 m.nt. Ste; IER 1997 nr. 55, rov. 26). Klaarblijkelijk vond het BenGH de relevante regels van Europees recht zodanig duidelijk dat die niet de ruimte voor twijfel lieten, die het voorleggen van prejudiciële vragen aan het HJEG rechtvaardigt. Plv. A-G Leclercq had vóór dit arrest ook in die zin geconcludeerd (al. 4 van zijn conclusie). De in al. 16 e.v. hierna te bespreken procedures laten echter zien dat men daar ook anders over kan denken.
16 De officieuze tekst van de conclusie werd opgevraagd via www.curia.eu.int.. Inmiddels is ook de officiele tekst van de conclusie vrijgegeven.
17 Zie vooral nrs. 95 - 100 en 123, subal. 3 van de conclusie.
18 (M.i. weinig steekhoudende) kritiek op de conclusie geeft Cushley, EIPR 2001, p. 397 e.v.
19 Zo kan het ter beschikking stelling van producten met de bedoeling dat de afnemer de gelegenheid krijgt de ter beschikking gestelde producten in de EER in het verkeer te brengen (de door het BenGH gegeven maatstaf), niet op één lijn worden gesteld met (andere) gesties die afstand opleveren van het recht om daarop toezicht te houden.
20 De licentie of het daarmee te vergelijken rechtsfeit moet dan natuurlijk wel zien op het in het verkeer brengen in de EER. Een licentie om de producten onder het merk in - bijvoorbeeld - Argentinië te produceren en verhandelen, heeft het hier bedoelde effect dus niet.
21 Zie Pb. 2000 C 247, p. 21/22.
22 Dat blijkt voor de Benelux uit het al herhaaldelijk aangehaalde arrest BenGH 6 december 1999; zie verder voor Duitsland het (verwijzing)arrest van het BGH, GRUR 2000, p. 879 e.v.; voor Engeland het verwijzingsvonnis in de zaak C 414/99, zoals blijkt uit EIPR 2000 p. 355, bij voetnoot 49 en 56; maar zie ook bij voetnoot 50. De Engelse publicatie suggereert overigens dat de bewijslast volgens de Engelse regels wel eens een beperkte zou kunnen zijn.
23 Etos kan hier echter met recht tegenwerpen dat dat niet in dezelfde mate geldt, als het gaat om de art. 28 en 30 van het Verdrag.
24 Als voorbeelden kunnen dienen de rov. 24 t/m 27 van het arrest HJEG 16 juli 1998, zoals in al. 19 hiervóór aangehaald; zie ook HJEG 11 juli 1996, NJ 1997, 129 m.nt. DWFV onder nr. 130, rov. 40 e.v..
25 Zie ook het in voetnoot 20 opgemerkte.
26 Ik verwijs naar voetnoot 15.
27 Zie over de strekking van art. 234 bijvoorbeeld Kapteijn - VerLoren van Themaat, Inleiding tot het recht van de Europese Gemeenschappen (1995), p. 305 e.v. en Lenaerts en Arts, Europees procesrecht (1999), p. 82 e.v.
28 Zie bijv. Lenaerts en Arts t.a.p..
29 Zie bijv. ook HR 19 juni 1998, NJ 1999, 219 m.nt. TK, rov. 3.3.
30 Als het HJEG voordat de Hoge Raad arrest wijst, zich zou uitspreken in een zin die niet met de hiervóór verdedigde uitgangspunten spoort - wat zich, althans voor wat betreft de "timing", geredelijk laat denken in de zaken C/414-416, zie al.16 hiervóór - komen de verhoudingen natuurlijk anders te liggen.