1 (mijn noot) Die bepaling is nagenoeg gelijk aan art. 1, onderdeel c, aanhef en onder 5°, van het Besluit OGB (zie § 3.15.1 hierna).
2 In het dossier vond ik afschriften van twee uitspraken op bezwaar van de Directeur. Een uitspraak is gedagtekend 23 oktober 1992, de andere is niet gedagtekend. Beide uitspraken verwijzen kennelijk naar dezelfde - ongedagtekende - bijlage.
3 In het dossier bevindt zich ook een kopie van een artikel in NRC Handelsblad van die datum, waarin melding wordt gemaakt van - kort gezegd - onder meer de onderhavige zaak. Zou die publicatie de aanleiding zijn geweest voor deze brief?
4 En, natuurlijk, in de hofuitspraak en in de aan het arrest gehechte stukken (meestal alleen het beroepschrift in cassatie).
5 Een peildatum is ingevoegd, de cultuurgronduitzondering is verplaatst naar art. 220d en voortaan gaat het niet langer om het feitelijk gebruiken maar om het gebruiken van een onroerende zaak.
6 KB van 14 oktober 1971, Stb. 616.
7 J.P. Kruimel, Theorie en praktijk van de gemeentelijke onroerend-goedbelastingen, 1980 (1e druk), blz. 31.
24 (zijn nummering) Artikel 2, lid 2, letter b, Besluit OGB
8 In dezelfde zin met betrekking tot een gebouwde aanhorigheid: HR 21 december 1988, BNB 1989/104 (Leeuwarden; OGB 1986).
9 Zie echter § 3.18 hierna.
10 Kamerstukken II 1990/91, 21 591, nr. 7, blz. 21.
11 Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 54.
12 Zie § 3.29 hierna.
13 2e herziene druk, blz. 95-96.
14 J.P. Kruimel, Theorie en praktijk van de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen, vierde druk 1997, blz. 43.
15 M.P. van der Burg e.a., Compendium Gemeentelijke belastingen, tweede druk 1999, blz. 79-80.
16 Thans vloeit dat voort uit art. 17, lid 5, Wet WOZ.
17 De WOZ gewaardeerd, Waarderingskamer, Den Haag, 1999, blz. 91. Overigens vat de Waarderingskamer deze aanbeveling op blz. 13 iets anders samen door als eis te formuleren dat de "onjuistheid geen relevante invloed heeft op de waarde" (mijn cursivering, JWI).
18 J.G.E. Gieskes en E.M. Monster-Koppenol, De WOZ gewaardeerd, Weekblad 1999, blz. 816 e.v.; hetzelfde betoog van dezelfde auteurs is ook de vinden in hun artikel Evaluatie Wet WOZ door Waarderingskamer: het glas is halfvol!, Belastingblad 1999, blz. 507 e.v.
19 Kamerstukken II 1999/00, 26 954, nr. 1, blz. 4.
20 V-N 2000/6.16, blz. 573.
21 Ook belanghebbende heeft daarop gewezen. Zie voorts B. Sio, Het protocol onroerende-zaakbelastingen Amsterdam, Belastingblad 1996, blz. 791 e.v.
22 Zie art. 3, leden 2 en 3, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ. De model inlichtingenformulieren zijn ook opgenomen in de Waarderingsinstructie 1999, Waarderingskamer, Den Haag, 1998.
23 Voor aanslag kan ook beschikking worden gelezen.
24 M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, blz. 68. Vgl. ook J.W. Ilsink en R.H. Happé, Algemeen fiscaal bestuursrecht (2000), blz. 33-34.
25 Zie § 3.7.2.
26 Zie § 3.10.2.
27 Zie §§ 3.14.4, 3.18.4 en 3.24.3.
28 Zie § 3.21.2.
29 Zie §§ 3.18.3 en 3.24.2.
30 Zie § 3.28.1.
31 Zie § 3.23.3.
32 Zie § 3.28.1.
33 Zie § 3.28.3.
34 Zie § 3.28.1.
35 Idem.
36 Voor aanslag kan ook hier steeds beschikking worden gelezen.
37 Bijlage 2 bij het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof; ook als Bijlage III bij de schriftelijke toelichting van mr. Wuisman gevoegd.
38 A. Makkinga, Het Rotterdams Convenant: duidelijk tot er duidelijkheid zal zijn, Belastingblad 1988, blz. 455.
39 B. Sio, Het Rotterdamse Convenant inzake de heffing van onroerend-goedbelastingen (ogb) van bedrijven, Belastingblad 1988, blz. 495.
40 A.J. Bangma-Beenhakker en J.G. van Veen, Convenant Rotterdam, Belastingblad 1988, blz. 539.
41 J.A. Monsma, Het Rotterdamse Convenant inzake de OGB, Belastingblad 1988, blz. 575.
2 (zijn nummering) Zie bijvoorbeeld al HR 7 maart 1923, B. 3220; HR 15 februari 1950, B. 8775; HR 11 november 1953, BNB 1953/339.
3 (zijn nummering) Waarom het anders kan zijn ontgaat mij eerlijk gezegd. Ik zou denken dat het zonder meer anders is wanneer de inspecteur en de belastingplichtige een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, gebreken in de overeenkomst daargelaten.
42 A.K.H. Klein Sprokkelhorst, Vaststellingsovereenkomst en akkoordverklaring: een aanmerkelijk verschil?, WFR 2000/1841.
43 P.J. Wattel, Een "enkele akkoordverklaring" of een vaststellingsovereenkomst, WPNR 2001, blz. 35.
44 In verband met de leesbaarheid en de overzichtelijkheid heb ik de geciteerde vierde alinea (met het Romeinse cijfer IV) en de volzinnen van die alinea (met Arabische cijfers) genummerd.
45 P. Meyjes, J. Van Soest, J.W. van den Berge en J.H. van Gelderen, Fiscaal procesrecht, 1997, blz. 109.