ECLI:NL:PHR:2002:AD5321
Parket bij de Hoge Raad
- L. Strikwerda
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep inzake erfgenamen en wettelijke rente over erfdeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door [eiser] tegen de gezamenlijke erfgenamen van [erflater], [verweerder 2] en de stichting Bewindvoering, die optreedt als bewindvoerster over [betrokkene A]. Het cassatieberoep is tijdig ingesteld en berust op drie middelen. Het eerste middel betreft de beslissing van het Hof om de deskundigen te volgen in hun oordeel over het reductiepercentage bij de waardebepaling van de onroerende zaken. De Hoge Raad oordeelt dat de waardering van bewijs, inclusief deskundigenrapporten, aan de rechter is overgelaten en dat deze waardering in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Het Hof heeft in zijn motivering voldoende onderbouwd waarom de juridische grondslag van het gebruik van de onroerende zaken weinig invloed heeft op de prijs in het economisch verkeer.
Het tweede middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de wettelijke rente over het erfdeel van [eiser] pas toewijsbaar is vanaf het moment dat daarop aanspraak is gemaakt, en niet vanaf de dag van overlijden van de erflater. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet voldoet aan de eisen van de wet, omdat het niet voldoende onderbouwt waarom er van de wettelijke regeling moet worden afgeweken.
Het derde middel betreft de afwijzing van het verzoek om nader deskundigenonderzoek en het bewijsaanbod van [eiser]. De Hoge Raad stelt vast dat het aan de rechter is om te bepalen of er behoefte is aan nadere deskundige voorlichting. Het bewijsaanbod van [eiser] wordt als te vaag beoordeeld, en de Hoge Raad concludeert dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de Procureur-Generaal is om het beroep te verwerpen, met toepassing van artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie.