ECLI:NL:PHR:2002:AD4932
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van bewindvoering
In deze zaak gaat het om een cassatieverzoek van [verzoekster], vertegenwoordigd door de Stichting CAV, tegen een beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage. De rechtbank had in een eerdere beschikking de beslissingen van de kantonrechter vernietigd, maar alleen voor zover deze betrekking hadden op de vergoeding van kosten van rechtsbijstand aan [verweerder]. De zaak draait om de vraag of [verweerder], als zoon van de rechthebbende, ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter. De kantonrechter had eerder beslist dat [verweerder] een bedrag van ƒ 20.000,-- toegewezen kreeg voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, maar dat andere verzoeken, zoals een schenking en een boekenonderzoek, niet konden worden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat [verweerder] als belanghebbende moest worden aangemerkt op basis van artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), wat hem het recht op hoger beroep zou geven. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad concludeert dat [verweerder] niet in zijn hoedanigheid van zoon van de rechthebbende optreedt, maar als crediteur van een gepretendeerde vordering op het onder bewind gestelde vermogen. Dit betekent dat hij niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verklaart [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.