ECLI:NL:PHR:2001:ZD2765

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
00407/00
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in het kader van de Wet Mulder en de procedure bij de Hoge Raad

In deze zaak heeft [betrokkene] op 10 februari 2000 een beroep in cassatie ingesteld tegen een beslissing van het gerechtshof te Leeuwarden van 9 februari 2000. Het hof had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep dat [betrokkene] had ingesteld tegen een eerdere beslissing van de rechtbank te Leeuwarden van 13 oktober 1999. In deze beslissing was [betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek tegen de kantonrechter te Beetsterzwaag, dat was ingediend in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De Hoge Raad oordeelt dat [betrokkene] niet de juiste procedure heeft gevolgd, zoals voorgeschreven in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van Strafvordering. De verplichte procedure vereist dat men via de griffie van het gerecht tegen welks beslissing men een rechtsmiddel wil instellen, een akte opmaakt. De Hoge Raad benadrukt dat de déformalisering van het instellen van rechtsmiddelen niet zo ver is gevorderd dat men rechtstreeks bij de Hoge Raad beroep kan instellen zonder de juiste procedure te volgen. Dit zou leiden tot chaos in het rechtsmiddelenstelsel.

Daarnaast wordt opgemerkt dat de WAHV in artikel 12a bepaalt dat de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering, die betrekking hebben op wraking en verschoning van rechters, ook van toepassing zijn op de procedure bij het kantongerecht. Dit betekent dat de rechtbank in het rechtsgebied van het kantongerecht de bevoegde instantie is om kennis te nemen van een wrakingsverzoek. Het gerechtshof heeft terecht geoordeeld dat het zich onbevoegd achtte om kennis te nemen van het geschil, en [betrokkene] is niet-ontvankelijk in zijn poging om beroep in cassatie aan te wenden. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt primair tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, en subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.

Conclusie

Nr. 00407/00/B
Zitting 10 april 2001
Mr Jörg
Conclusie inzake:
[betrokkene]
Edelhoogachtbaar College,
1. [betrokkene] heeft zich bij brief van 10 februari 2000 tot de Hoge Raad gewend, met welke brief hij beroep in cassatie instelt tegen een beslissing van het gerechtshof te Leeuwarden van 9 februari 2000, met welke beslissing het hof zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het hoger beroep dat [betrokkene] had ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank te Leeuwarden van 13 oktober 1999, waarbij [betrokkene] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn wrakingsverzoek van de kantonrechter te Beetsterzwaag, handelend in het kader van de WAHV.
Afschrift van deze brief heeft de Onroerendgoedcentrale gezonden aan de griffier van het gerechtshof te Leeuwarden, met het verzoek het dossier naar de Hoge Raad te sturen. Was getekend: [betrokkene].
2. Aldus heeft [betrokkene] niet de weg bewandeld die behoort te worden bewandeld, en die is voorgeschreven in art. 449 en 450 van het Wetboek van Strafvordering. De verplichte weg voert langs de griffie van het gerecht tegen welks beslissing de bezwaarde een rechtsmiddel wil instellen, alwaar een akte moet worden opgemaakt, houdende het instellen van het beoogde rechtsmiddel. Deze weg kan ook schriftelijk worden afgelegd – waarbij aan het voorschrift van de aangetekende verzending van een brief niet meer strikt de hand wordt gehouden – waarna een volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel door de griffier zal worden opgemaakt. De déformalisering die bij het instellen van rechtsmiddelen inmiddels is opgetreden en die onder meer inhoudt dat men brieven van verdachten naar hun bedoeling moet beoordelen (zie De Hullu in Tekst en Commentaar Strafrecht, 3e druk, aantekening 3d op art. 450) is nog niet zóver voortgeschreden, dat men ook al rechtstreeks bij de Hoge Raad beroep in cassatie kan instellen en kan volstaan met het doen van mededeling daarvan aan de griffie van het gerecht in laatste feitelijke instantie. Uw Raad kan mijns inziens op straffe van het creëren van een algehele chaos bij het instellen van rechtsmiddelen geen gehoor verlenen aan iemand die, als [betrokkene], zeer goed blijkt te weten waar zijn dossier zich bevindt, maar vervolgens niet bij die instantie beroep instelt.
3. Overigens wil ik subsidiair opmerken dat de WAHV in art. 12a bepaalt dat de artikelen 512 tot en met 519 Sv, betreffende wraking en verschoning van rechters, van overeenkomstige toepassing zijn op de procedure bij het kantongerecht, rechtsprekend in beroep tegen de beslissing van de officier van Justitie in lichte verkeerszaken. Dit houdt in dat het de rechtbank is in het rechtsgebied waarvan het kantongerecht is gelegen, die van een wrakingsverzoek kennisneemt en daarop beslist (art. 516 Sv) en dat tegen de beslissing geen rechtsmiddel openstaat (art. 518). Het oordeel van het gerechtshof dat het zich onbevoegd acht om kennis te nemen van dit bestuursrechtelijk genoemde geschil is op zichzelf niet onjuist, maar zou [betrokkene] nog een sprankje hoop hebben kunnen bezorgen dat er ergens in Nederland wèl een bevoegde rechter voor zijn wrakingszaak zou zijn, terwijl hij zonder meer niet-ontvankelijk is omdat hij een rechtsmiddel aanwendt dat de wet hem niet verleent. Tot een – hoogst uitzonderlijke – doorbreking van het rechtsmiddelenverbod bestaat geen aanleiding.
4. Deze conclusie strekt primair tot niet-ontvankelijkheid van de poging het rechtsmiddel van beroep in cassatie aan te wenden, subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,