ECLI:NL:PHR:2001:ZC3698
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en alimentatiegeschil met betrekking tot draagkrachtberekening
In deze zaak gaat het om een alimentatiegeschil tussen een man en een vrouw die in 1979 zijn gehuwd. De vrouw heeft op 20 mei 1999 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Groningen om de echtscheiding uit te spreken en om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van f 1.500,- per maand van de man te vorderen. De rechtbank heeft op 4 april 2000 de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot betaling van f 506,- per maand. De vrouw is in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Leeuwarden, waar zij een hogere alimentatie van f 1.832,- per maand heeft gevraagd. De man heeft incidenteel beroep ingesteld en verzocht om de alimentatie op nihil te stellen.
Op 20 december 2000 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de bijdrage vastgesteld op f 1.200,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man heeft cassatieberoep ingesteld, waarbij hij zich richt op de wijze waarop het hof de draagkracht heeft berekend, specifiek met betrekking tot de zogenaamde 'Debeka-premies'. De man stelt dat het hof ten onrechte deze premies niet heeft meegerekend aan de inkomstenkant van de draagkrachtberekening.
De Hoge Raad overweegt dat de vaststelling van het nettoloon een feitelijke vaststelling is die in cassatie niet kan worden getoetst, behalve op begrijpelijkheid van de redengeving. De klacht van de man wordt verworpen, omdat het hof de draagkracht heeft vastgesteld op basis van de netto-inkomsten, en het was de man vrij om zijn standpunt over de Debeka-premies te wijzigen. De conclusie van de Hoge Raad is dat het cassatieberoep geen doel treft en wordt verworpen.