ECLI:NL:PHR:2001:ZC3694
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en proceskostenveroordeling in familierechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man, die op 17 augustus 1979 in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft de rechtbank te Rotterdam verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen, waaronder alimentatie. De rechtbank heeft op 24 maart 1999 de echtscheiding uitgesproken, maar de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de alimentatie en andere zaken. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank van 20 oktober 1999, waarin de alimentatie was vastgesteld op ƒ 1.150,-- per maand. Het hof heeft op 10 mei 2000 de beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie verhoogd naar ƒ 2.150,-- per maand, met ingang van de dag van overdracht van de echtelijke woning. De vrouw is in cassatie gegaan tegen deze beslissing, waarbij zij betoogde dat de proceskostenveroordeling ten laste van haar onterecht was.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de proceskostenveroordeling in verzoekschriftprocedures aan de rechter is overgelaten en dat deze discretionaire bevoegdheid slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de vrouw nodeloos in hoger beroep is gegaan door terug te komen op eerder gemaakte afspraken, wat heeft geleid tot extra kosten voor de man. De Hoge Raad heeft de rechtsklacht van de vrouw verworpen en de proceskostenveroordeling bevestigd, waarbij de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep is veroordeeld. De uitspraak benadrukt de vrijheid van de rechter in familierechtelijke procedures om kosten te compenseren en de criteria die daarbij in acht moeten worden genomen.