ECLI:NL:PHR:2001:AD4503
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen niet-ontvankelijkverklaring van advocaat in vordering tot betaling honorarium
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser] tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de kantonrechter in zijn vordering tot betaling van honorarium door [verweerster]. De inleidende dagvaarding dateert van 10 juni 1998, waarin [eiser] een bedrag van ƒ 2.693,18 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter had op 23 november 1999 geoordeeld dat de vordering de appelgrens overschreed en dat [eiser] zijn bezwaren tegen het eindvonnis aan de rechtbank had moeten voorleggen in plaats van aan de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie tijdig is ingesteld, maar dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering niet ontvankelijk was in cassatie. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de appellabiliteit van het vonnis van de kantonrechter moet worden beoordeeld aan de hand van de oude appelgrens, die voor deze zaak geldt. De Hoge Raad bevestigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep in cassatie, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.