ECLI:NL:PHR:2001:AB2248
Parket bij de Hoge Raad
- E. de Groot
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen afwijzing ontnemingsvordering in strafzaak
In deze zaak heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof cassatie ingesteld tegen de beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 30 mei 2000 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de rechtspersoon afwees. De Hoge Raad heeft op 19 juni 2001 uitspraak gedaan in deze zaak, die samenhangt met andere zaken die ook door de Advocaat-Generaal zijn aangevochten. De rechtspersoon en haar bestuurders hebben via hun advocaat, mr. J.M. Sjöcrona, een memorie ingediend waarin zij de middelen van de Advocaat-Generaal betwisten.
De Hoge Raad overweegt dat de afwijzing van de ontnemingsvordering logisch voortvloeit uit de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de hoofdzaak. De Hoge Raad concludeert dat de afwijzing van de ontnemingsvordering niet kan standhouden als de niet-ontvankelijk verklaring in de strafzaak niet juist blijkt te zijn. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de vordering op onjuiste gronden is afgewezen, en dat de ontnemingsmaatregel pas kan worden opgelegd nadat de veroordeling in de strafzaak onherroepelijk is geworden.
De Hoge Raad heeft in eerdere arresten, zoals die van 29 april 1997, vergelijkbare situaties beoordeeld, waarbij de ontnemingsmaatregel afhankelijk is van de uitkomst van de strafzaak. De Hoge Raad concludeert dat het cassatieberoep van de Advocaat-Generaal ontvankelijk is, maar dat het middel vergeefs is voorgesteld. De Hoge Raad besluit tot verwerping van het beroep, omdat er geen redenen zijn om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.