ECLI:NL:PHR:2001:AB2205
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Wortel
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen veroordeling wegens poging tot afpersing en andere geweldsdelicten
In deze zaak heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de verzoeker, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot afpersing, veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, met inachtneming van de schadevergoedingsmaatregel. De verzoeker heeft cassatie aangetekend, waarbij hij aanvoert dat het Hof in strijd heeft gehandeld met artikel 301, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zich uit te laten over alle stukken die tot bewijs worden gebruikt. De verzoeker stelt dat hij niet in staat is geweest om zich uit te laten over twee verklaringen die als bewijs zijn gebruikt, omdat deze niet ter terechtzitting zijn voorgelezen.
De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad stelt dat de voorzitter van het Hof de verzoeker voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn zienswijze te geven over de relevante stukken. De voorzitter heeft medegedeeld dat de korte inhoud van de stukken is voorgelezen, en dat de verzoeker en zijn raadsman goed op de hoogte waren van de inhoud van het dossier. De verklaringen die in het middel worden genoemd, zijn volgens de Procureur-Generaal van aanvullende betekenis en hebben geen directe invloed op de bewezenverklaring van de feiten. De Hoge Raad concludeert dat er geen schending van het recht heeft plaatsgevonden en dat het beroep om die reden moet worden verworpen.
De zaak benadrukt het belang van de rechten van de verdachte in het strafproces, met name het recht om kennis te nemen van en zich uit te laten over bewijsstukken. De Hoge Raad bevestigt dat, zelfs als er een procedurele fout zou zijn gemaakt, dit niet automatisch leidt tot cassatie als de bewezenverklaring ook zonder die stukken voldoende is onderbouwd.