Conclusie
mr. Fokkens
Nr. 00246/00
Zitting 8 mei 2001
Conclusie inzake:
[Verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden wegens rijden onder invloed veroordeeld tot een geldboete van ƒ 350,00 gulden, subsidiair 27 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 9 maanden.
2. Namens verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Door of namens de verdachte zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
3. Ambtshalve wijs ik op het volgende.
4. Verdachte is op 22 november 1999 bij mondeling arrest veroordeeld door de enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof te Leeuwarden. De vice-president heeft op grond van art. 424a j° 426d, tweede lid, Sv het mondeling arrest aangetekend in het proces-verbaal ter terechtzitting.
5. Bij beschikking van 13 september 1987, Stc. 180 heeft de Minister van Justitie het model vastgesteld voor de wijze waarop een mondeling arrest dient te worden aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Art. I. 4 van de beschikking houdt in dat het arrest de inhoud van de bewijsmiddelen bevat maar dat daarvoor kan worden volstaan met verwijzing naar het proces-verbaal ter terechtzitting en andere processtukken.
6. Aan de mogelijkheid om naar processtukken te verwijzen, moet als eis worden gesteld dat de rechter in appèl of cassatie zonder twijfel uit de verwijzing kan opmaken wat tot het bewijs heeft gediend en welke bewijsmiddelen bijgevolg aan de eindbeslissing ten grondslag liggen.(1), Voorts is ook van belang dat de redenering van de rechtbank voor de verdachte kenbaar is.(2)
7. In de onderhavige zaak wordt verwezen naar:
(...)2. een dossier met bijlagen van regiopolitie Groningen, district Verkeer EXON, voorzien van nummer PL01100/99-000132 d.d. 6 januari 1999
3. een schriftelijk stuk, te weten een als bijlage bij het hiervoor onder 2 genoemde proces-verbaal gevoegde afdruk van het ademanalyse-apparaat, voorzien van het nummer A 974342."
8. Ten aanzien van de verwijzing naar het onder 3 genoemd schriftelijk stuk kan geen onduidelijkheid ontstaan. Ten aanzien van de verwijzing naar het onder 2 genoemd is de verwijzing naar het dossier met nummer PL0100/99-000132 d.d. 6 januari 1999 meer problematisch. Nader gespecificeerd gaat het om het proces-verbaal, genummerd 0.3.1 t/m 0.3.4. dat omvat het relaas van de verbalisant ten aanzien van het eerste contact met verdachte, zijn personalia, de ademtest en analyse en de gegevens over de invordering van het rijbewijs.
9. In de rechtspraak zijn diverse vragen over de toelaatbaarheid van het weergeven van de bewijsmiddelen door verwijzing naar de stukken aan de orde geweest. In verband met deze zaak zijn van belang de uitspraken van de Hoge Raad waarin het om een verwijzing ging waarin mede werd verwezen naar delen die ongeschikt waren voor het bewijs, zoals gissingen en meningen. Zo overwoog de HR in HR NJ 1973, 458 dat de verwijzing naar "nader aangeduide ambtsedige processen-verbaal voor zover op eigen waarneming en ondervinding berustende" geen behoorlijke verwijzing was aangezien in het proces-verbaal eigen waarneming en ondervinding met meningen en gissingen dooreen waren gemengd. Tien jaar eerder oordeelde de Hoge Raad dat de verwijzing "voorzover de verklaring van verbalisant daarin op eigen waarneming of wetenschap berust en het tenlastegelegde feit betreft", onvoldoende duidelijk was omdat in de betreffende verklaring van de verbalisant ook andere aan hem gedane verklaringen waren opgenomen (HR NJ 1963, 27). Zie ook HR NJ 1988, 28).
10. Bovenstaande verwijzingen kenmerken zich doordat delen zijn opgenomen die, los van de verwijzingsproblematiek, onbruikbaar (kunnen) zijn voor het bewijs zoals meningen, gissingen en vermoedens.
11. In dit verband is het van belang om vast te stellen dat de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt in de loop der jaren aanmerkelijk is versoepeld. Zo worden meningen nogal eens toegelaten doordat deze worden aangemerkt als het ondervinden van gevoelens die bij een getuige zijn opgekomen en mag een verklaring die voor het bewijs wordt gebezigd een conclusie omvatten, indien de conclusie overeenstemt met de conclusie die de rechter zelf heeft getrokken. Het opnemen van niet redengevende bewijsmiddelen behoeft, als dit van ondergeschikte betekenis is, een overigens deugdelijke bewijsvoering niet aan te tasten. Voor een verdere bespreking verwijs ik naar G.J.M. Corstens, het Nederlands strafprocesrecht, 3e druk, p. 630 ev.
12. Op grond van het voorgaande doet de vraag zich dan ook voor of de bovengenoemde jurisprudentie ten aanzien van de verwijzingsmogelijkheden nog onverkort van toepassing is. Ik meen dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Er was in de genoemde voorbeelden sprake van een ontoelaatbare onduidelijkheid omdat het gebruik van niet redengevende bewijsmiddelen of van bewijsmiddelen die niet geheel beantwoordden aan de wettelijke vereisten, vrijwel altijd fataal was voor de geldigheid van de bewijsvoering. Nu dat niet langer het geval is, zal van geval tot geval moeten worden bezien of de onduidelijkheden/onvolkomenheden die de verwijzing teweegbrengt zodanig zijn, dat vernietiging dient te volgen.
13. De bewijsmotivering onderhavige zaak geeft mijns inziens geen aanleiding om de uitspraak van het Hof te vernietigen. De delen van het proces-verbaal die niet redengevend kunnen zijn voor de bewezenverklaring, hebben zo evident daarop geen betrekking dat er geen twijfel over kan bestaan dat die passages niet tot het bewijs zijn gebezigd. De overige delen zijn direct redengevend voor de bewezenverklaring, zodat er over de vraag op grond van welke delen van het genoemde proces-verbaal de bewezenverklaring is gebaseerd, geen onduidelijkheid kan ontstaan.
14. Ik merk overigens nog op dat het voorgaande niet wegneemt dat aanhechting van dat deel van het proces-verbaal dat het Hof voor het bewijs heeft gebezigd verre de voorkeur verdient boven een algemene verwijzing zoals nu door het Hof is gehanteerd.
Ook overigens heb ik geen omstandigheid aangetroffen op grond waarvan de bestreden uitspraak zou moeten worden vernietigd, zodat ik concludeer dat het beroep zal worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 Melai, Losbladige Sv, aant. 4.2 bij art. 378. Vgl. ook HR DD 93.498
2 Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Meijers voor HR DD. 91.350