ECLI:NL:PHR:2001:AB1593

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01759/99 E
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Fokkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verandering van inrichting en vergunningplicht onder de Wet milieubeheer

In deze zaak is de verdachte, een onderneming die zich bezighoudt met het behandelen van roll-on/roll-off passagiers- en vrachtschepen, door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor het zonder vergunning veranderen van haar inrichting. De verdachte had sinds 5 april 1993 een vergunning voor haar inrichting, maar op 2 juni 1997 nam zij een nieuw hogesnelheidsschip, de 'Stena Discovery', in gebruik. Dit leidde tot klachten over stank- en rookoverlast, waarop de Milieudienst Rijnmond aangaf dat er een wijzigingsvergunning aangevraagd moest worden. De verdachte had echter alleen een melding gedaan van de ingebruikname van het schip.

De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte zonder de vereiste vergunning handelde, omdat de 'Stena Discovery' qua constructie en rookuitstoot significant afweek van de schepen waarvoor de vergunning oorspronkelijk was verleend. De wetgeving vereist dat bij veranderingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, een wijzigingsvergunning moet worden aangevraagd. De Hoge Raad bevestigt dat het in gebruik nemen van een ander schip, dat afwijkt van de schepen die in de vergunning zijn genoemd, een verandering van de werking van de inrichting met zich meebrengt. Dit betekent dat de verdachte niet voldeed aan de vergunningseisen en dus in overtreding was.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de verdachte, omdat de klachten over de interpretatie van de wet en de bewijsvoering niet gegrond zijn. De uitspraak van het Gerechtshof wordt bevestigd, en de verdachte blijft veroordeeld tot een geldboete van ƒ 70.000, waarvan ƒ 35.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak benadrukt het belang van naleving van de vergunningseisen onder de Wet milieubeheer en de verantwoordelijkheden van bedrijven in het kader van milieubescherming.

Conclusie

Mr Fokkens
Nr. 01759/99 E
Zitting 23 januari 2001
Conclusie inzake
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens overtreding van artikel 8, eerste lid sub b, Wet milieubeheer veroordeeld tot een geldboete van ƒ 70.000,= waarvan ƒ35.000,= voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verdachte heeft mr D.B. Zieren, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. Verdachte wordt verweten zonder vergunning haar inrichting en/of de werking daarvan te hebben veranderd. Die inrichting, waarvoor verdachte sinds 5 april 1993 een vergunning bezit, bestaat uit het behandelen van zogenaamde roll-on/roll-off passagiers- en vrachtschepen. Op 2 juni 1997 heeft verdachte op de veerdienst Hoek van Holland/Harwich een nieuw schip, een hogesnelheidsschip (hierna: HSS) genaamd "Stena Discovery", in de vaart genomen. Verdachte heeft daartoe op 26 september 1996 aan het bevoegd gezag gemeld dat zij daarvoor een terminal zou aanpassen. Op 22 juni 1997 heeft verdachte melding gedaan van de ingebruikname van de HSS. Naar aanleiding van klachten van stank- en rookoverlast heeft de DCMR, Milieudienst Rijnmond diverse onderzoeken doen verrichten en heeft zij aan verdachte laten weten dat niet kon worden volstaan met een melding en dat een wijzigingsvergunning moest worden aangevraagd. Verdachte is tenslotte gedagvaard wegens het overtreden van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) als hierboven aangegeven.
4. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat verdachte zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in de zin van artikel 8.1 Wm heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd, althans het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer dat geen sprake was van een verandering (van de werking) van de oorspronkelijke inrichting onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
5. Van een inrichting in de zin van artikel 8.1 Wm is sprake indien de bedrijvigheid waar het om gaat, valt binnen de definitie van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm:
"Inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht."
en de inrichting valt onder de categorieën van inrichtingen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken en zijn aangewezen in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer(1) (verder Ibm). Zie art. 1.1 lid 3 en 4 Wm.
6. Indien aan bovengenoemde definitie is voldaan en de inrichting is opgenomen in een categorie van het Ivb, is de inrichting vergunningplichtig. Artikel 8.1 eerste lid onder b Wm, stelt dat:
"Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben."
7. Een éénmaal opgerichte en inwerking zijnde inrichting is over het algemeen geen statisch geheel. Inrichtingen worden veelvuldig veranderd, hetzij door wijziging hetzij door uitbreiding. Veranderingen kunnen worden onderscheiden in: veranderingen die binnen de in de vergunning aangegeven grenzen plaatsvinden en daarom op eigen verantwoordelijkheid van de drijver van de inrichting mogen worden aangebracht, veranderingen die gemeld moeten worden en veranderingen die vergunningplichtig zijn.
8. In art. 8.19 Wm is bepaald dat indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de verandering geen of uitsluitend gunstige gevolgen heeft voor de milieubelasting geen wijzigingsvergunning behoeft te worden aangevraagd, maar kan worden volstaan met een melding. De bedoeling van de wetgever met deze regeling is te voorkomen dat bedrijven en de bevoegde gezagsinstanties onnodig procedures tot wijziging van de vergunning moeten doorlopen, waar het milieu en de bij de vergunning betrokkenen als zodanig niet mee zijn gediend. (2)
9. Uit de formulering van het tweede lid van art. 8.19 Wm moet worden opgemaakt dat alleen wanneer een verandering van de inrichting gunstige invloed heeft op de omvang van de milieugevolgen, een melding volstaat. Dit is anders indien het een wijziging van de aard van de milieugevolgen betreft.(3) Hierbij heeft de wetgever dan ook de kanttekening gemaakt dat al bij geringe twijfel beter tot een wijzigingsaanvraag kan worden overgegaan.
10. Art. 8.11 Wm bevat enkele algemene bepalingen over de vergunning. De vergunning moet duidelijk aangeven waarop zij betrekking heeft. De aanvraag maakt deel uit van de vergunning voor zover dit in de vergunning is aangegeven. Ingeval de vergunning geen uitsluitsel biedt, is hetgeen in de aanvraag is gesteld beslissend.(4) De houder van een vergunning is zo niet alleen gebonden aan de voorschriften van een vergunning maar ook aan de gegevens betreffende opzet en constructie van zijn inrichting zoals in zijn aanvraag is vastgelegd.(5)
11. Het middel houdt in dat het Hof een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan het begrip "verandering van inrichting", althans ontoereikend heeft gemotiveerd dat sprake was van een verandering van inrichting. In de toelichting wordt daartoe betoogd dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het in gebruik nemen van een ander schip dan de in de dagvaarding vermelde Koningin Beatrix, Brittanica, Stena Seatrader een verandering van inrichting heeft opgeleverd, nu de in de tenlastelegging bedoelde vergunning is verleend voor een inrichting bestemd voor het behandelen van zogenaamde roll-on/roll-off schepen en de HSS ook tot dit type schip behoort.
12. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 1 juni 1997 tot en met 5 december 1997, te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan of op perceel [a-straat 1] aldaar gelegen inrichting bestemd voor het behandelen van zogenaamde roll-on/roll-off (ro-ro) passagiersschepen en vrachtschepen, zijnde een inrichting als (thans) bedoeld in categorie 13 van bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer, voor welke inrichting op 5 april 1993 door of namens het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente Hoek van Holland een vergunning was verleend op grond van de Hinderwet en/of de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (thans Wet milieubeheer), heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd, doordat zij het hogesnelheidsschip (HSS) "Stena Discovery" (niet zijnde een van de (passagiers- en/of vracht-)schepen 'Koningin Beatrix', 'Brittanica', 'Stena Seatrader', 'Stena Normandy' en 'Stena Searider' zoals bedoeld in
* de aanvraag met bijbehorende bijlagen van 20 december 1991 strekkende tot het verkrijgen van bovenbedoelde vergunning, dan wel
* de melding(en) op grond van art. 8.19, derde lid, Wet milieubeheer strekkende tot kennisgeving van verandering(en) van (de werking van) de inrichting)
heeft behandeld in de zin van die genoemde vergunningaanvraag.
13. Het hof heeft het in hoger beroep gevoerde verweer dat geen sprake is van een verandering van de inrichting als volgt verworpen:
"Wat er ook zij van de juistheid van de stelling dar de (HSS) "Stena Discovery" een "roll-on/roll-off" schip is; duidelijk mag zijn dat genoemd schip wat de constructie, de rookuitstoot en (overige) werking ervan betreft sterk afwijkt van de ten tijde van de vergunningaanvraag gebruikte schepen en dat de behandeling ervan aanpassingen van de bestaande voorzieningen vergde, terwijl niet kan worden gezegd dat deze afwijkingen en aanpassingen zonder consequenties waren voor aard en omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu.
Het behandelen van de (HSS) "Stena Discovery" levert dan ook een verandering van de werking van de inrichting op in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wet milieubeheer."
14. In de eerste plaats bevat het middel de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het in gebruik nemen van een ander schip een verandering van de inrichting oplevert.
15. Die klacht acht ik niet gegrond. Het Hof heeft niet geoordeeld dat het in gebruik nemen van een ander schip een verandering van de werking van de inrichting oplevert, maar dat het in gebruik nemen van een schip dat wat constructie, rookuitstoot en overige werking betreft sterk afwijkt van de ten tijde van de vergunningaanvraag gebruikte schepen, een verandering van de werking van de inrichting tot gevolg heeft. Die uitleg van de vergunning is niet onbegrijpelijk, nu het type schip (mede) bepaalt hoe groot de milieubelasting is en welke voorwaarden moeten worden gesteld om de milieubelasting binnen aanvaardbare grenzen te houden. Bij de aanvrage van de oorspronkelijke hinderwetvergunning is ook opgegeven welke schepen werden behandeld in de inrichting. Verder kan uit de omstandigheid dat verdachte het in de vaart nemen van het hogesnelheidsschip heeft gemeld bij de Milieudienst Rijnmond worden afgeleid dat ook verdachte ervan uitging (dan wel tenminste rekening hield met de mogelijkheid) dat het in de vaart nemen van dit schip een verandering van de (werking) van de inrichting opleverde. Als het in de vaart nemen van dit schip binnen de bestaande vergunning viel, behoefde er immers niet te worden gemeld.
16. Daarmee kom ik bij de tweede klacht. Uit de bewijsmiddelen zou niet kunnen volgen dat de rookuitstoot en de overige werking van de Stena Discovery sterk afwijkt van de ten tijde van de vergunningaanvraag in gebruik zijnde schepen. Dat de rookuitstoot sterk afwijkt van die van de oude schepen heeft het Hof kunnen afleiden uit de omstandigheid dat het in de vaart nemen van de Stena Discovery leidde tot veel klachten over de rookuitstoot en de daarmee gepaard gaande stankoverlast van dat schip. Zie de bewijsmiddelen 1, 5 en 7. Ook kan uit deze bewijsmiddelen worden opgemaakt dat de stankoverlast te maken had met het stationair draaien van de motor van het schip tijdens het overliggen en dat in dat opzicht de werking van de Stena Discovery duidelijk afwijkt van de werking van de andere in de bewezenverklaring genoemde schepen. In de schriftuur wordt daar nu tegen ingebracht dat de totale rookuitstoot van de Discovery minder is dan de uitstoot bij conventionele schepen, maar de juistheid van die stelling kan in cassatie niet worden onderzocht. De tweede klacht acht ik evenmin gegrond.
Ook overigens geen gronden voor cassatie aanwezig achtend concludeer ik dat het beroep zal worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 Besluit van 2 mei 1993, Stb. 50. Inwerking getreden 1 maart 1993.
2 Zie Kamerstukken 1998-1999, 26 552, Stb. 2000, 188
3 De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat de aard van milieugevolgen te snel aanleiding kan geven voor meningsverschillen.
4 De wet milieubeheer, F.C.M.A. Michiels, W.E.J. Tjeenk Willink, Deventer 1998, p. 56.
5 Kamerstukken, 21087, Stb. 1992, 414, nr. 3, p. 30.