Zie het vonnis van de rechtbank van 27 december 1994 en het tussenarrest van het hof van 26 november 1996.
2 Productie 11 bij de CvA.
3 Resp. productie 3 CvR en productie 2 en 3 MvG.
4 Tussenarrest van 26 november 1996, r.o. 2.18.
5 Productie 1 CvA.
6 MvA onder 4f.
7 MvA in het incidenteel appel, blz. 1 en 2, onder het kopje “ad processuele gevolgen faillissement en overdracht vorderingsrecht”.
8 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 6 juli 1998.
9 Geschiedenis van de Faillissementswet (Kortmann/Faber) 2-III, 1995, MvT 16 593, blz. 82; Faillissementswet (De Liagre Böhl), aant. 1 bij art. 35.
10 Asser-Mijnssen-De Haan, 1992, blz. 240-243.
11 Blz. 172; de minister verwijst hierbij naar Köster, Cessie naar huidig en wordend recht, pre-advies voor de Broederschap der Candidaat-Notarissen 1964, blz. 90.
12 Geschiedenis van de Faillissementswet 2-III, a.w., MvT 16 593, blz. 82. Polak, Faillissementsrecht, 1999, blz. 58. Polak constateert dan ook op blz. 59 dat cessie veel minder belangrijk is dan voorheen.
13 Snijders/Rank Berenschot, Goederenrecht, Deventer, 1994, nr. 349 vermelden: “In het geval een cessie-akte wordt opgemaakt en de cedent vervolgens failliet gaat, kan noch de cedent noch de cessionaris de cessie alsnog voltooien (art. 23 en 35 lid 1 Fw). Slechts de faillissementscurator zou dat kunnen doen, maar die zal daar gezien de door hem te behartigen belangen van de gezamenlijke crediteuren van de failliet geen behoefte aan hebben.”
14 Geschiedenis van de Faillissementswet 2-I (heruitgave Van der Feltz) (Kortmann/Faber), 1994, MvT, blz. 7; Zie ook HR 13 oktober 1989, NJ 1989, 897 en HR 28 september 1991, NJ 1991, 247. Zie voor een nuancering op het beeld van het faillissement als een algemeen beslag: Verstijlen, De faillissementscurator, 1998, blz. 23 e.v..
15 Verstijlen, a.w., blz. 26-29.
16 Hierover: Polak, a.w., blz. 58; Verstijlen, a.w., blz. 41-46; Boekraad, Afwikkeling van de faillissementsboedel, 1997, blz. 13-14. Vgl. voorts: HR 5 januari 1923, NJ 1923, 359; HR 4 februari 1977, NJ 1978, 66; HR 18 december 1987, NJ 1988, 340; HR 17 februari 1995, NJ 1996, 471 en HR 26 juni 1998, NJ 1998, 745.
17 Geschiedenis van de faillissementswet, 2-I, a.w., MvT op art. 35.
18 MvT, zie noot 14; Völlmar, De faillissementswet, Haarlem, 1939, blz. 89.
19 Van Hees, Levering van registergoederen en aandelen tijdens faillissement, in: De curator, een octopus, 1996, blz. 124; Verschoof, Het nieuwe faillissementsrecht, Zwolle, 1992, blz. 19.
20 Polak, a.w., blz. 58; Verstijlen, a.w, blz. 45; Van Hees, a.w., blz. 124; Geschiedenis van de Faillisssementswet, 2-III, MvA (16 593) op art. 35.
21 Zie ook Verschoof, zie noot 16.
22 Zie ook Fesevur, Goederenrechtelijke colleges, Nijmegen, 1997, blz. 114; Stollenwerck, De Faillissementswet en het NBW, in Onderneming en nieuw burgerlijk recht, Zwolle, 1991, blz. 476-477; Van Buchem-Spapens, Faillissement en surséance van betaling, Deventer, 1998, blz. 25.
23 Zie ook Asser-Mijnssen-De Haan, blz. 242.
24 A.w., blz.172
25 Polak, a.w., blz. 147-151; Verstijlen, a.w., blz. 103-104.
26 Zie ook art. 37 F.
27 In de akte van cessie van 9 december 1994 is omtrent betaling opgenomen: door verrekening in rekening courant.
28 Vgl. Asser-Mijnssen-De Haan, a.w., blz. 238-240; Zie voorts noot van Meijers onder HR 1 november 1929, NJ 1929, blz. 533; HR 30 november 1956, NJ 1957, 81; HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447 (bepaalbaarheid vordering); HR 27 oktober 1995, NJ 1998, 191 (akte in de zin van art. 3:94 BW); HR 19 september 1997, NJ 1998, 689 en HR 19 december 1997, NJ 1998, 680 (bepaalbaarheid vordering).
29 Zie r.o. 2.3 van het eindarrest van het hof.
30 MvG, blz. 9.
31 Dit laatste heeft het hof in zijn tussenarrest van 26 november 1996 ook als vaststaand aangenomen (rov. 2.18).
32 Vgl. Asser-Hartkamp 4-II, 1997, blz. 181-182 en 476-477; zie ook: HR 9 juni 1995, NJ 1995, 534.
33 HR 2 december 1994, NJ 1995, 288 (Ma); zie ook HR 29 november 1996, NJ 1997, 178 (Cri Cri/Amersfoortse), HR 2 mei 1997, NJ 1997, 662 (Ma) en HR 12 december 1997, NJ 1998, 348 (Ma); Zie voor literatuur omtrent deze jurisprudentie: Raaijmakers, AA 1995, blz. 491 e.v. en AA 1997, blz. 741 e.v.; Timmerman, Kan een aandeelhouder of vennootschapsschuldeiser afgeleide schade vorderen?, TVVS 1998, blz. 97 e.v., alsmede diens annotaties in TVVS 1995, blz. 16 e.v., TVVS 1997, blz.. 16 e.v. en blz. 218 e.v. en TVVS 1998, blz. 58 e.v.; Kroeze, Schade aan aandelen, WPNR 6288, blz. 720 e.v.; Du Perron, Bb 1995, blz. 51 e.v en Van Maanen, Kip en Poot: de ene aandeelhouder is de andere niet, NTBR, 1997, blz. 299 e.v..
34 Aldus terecht Van Schifgaarde, Acties van aandeelhouders in verband met onrechtmatige gedragingen tegenover de vennootschap, in Rechtspleging in het ondernemingsrecht, Deventer, 1997, par.7.