1 Zie uitgebreider rov. 2.1-2.6 van het door de kantonrechter op 25 maart 1996 gewezen tussenvonnis.
2 De rechtbank heeft zich hier wellicht laten inspireren door A.C. van Schaick, Uitlegregels, WPNR 6311 (1998), blz. 274-275, die heeft betoogd: "Bij de uitleg van rechtshandelingen met een zekere derdenwerking pleegt de rechter subjectieve uitlegregels - en dus ook de Haviltex-formule - buiten toepassing te laten. De tekst van het beding speelt dan een belangrijke rol." Hij noemt vervolgens zonder enig onderscheid: goederenrechtelijke rechtshandelingen, uiterste wilsbeschikkingen, volmachten, bankgaranties, rechterlijke uitspraken, statuten en octrooien. Mijns inziens geeft deze opsomming een te ongenuanceerd beeld dat tot “sweeping statements” kan leiden zoals thans door de rechtbank gedaan. In zijn algemeenheid is niet juist dat telkens wanneer derden rechten aan een schriftelijk vastgelegde overeenkomst kunnen ontlenen, zij voor de inhoud en omvang daarvan mogen afgaan op de door partijen gehanteerde bewoordingen daarvan. Bij de uitleg van dat stuk dient de aard en de maatschappelijke functie daarvan te worden meegewogen alsook de positie van de derde ten aanzien van dat stuk, welke kan meebrengen dat op die derde een onderzoeksplicht rust (zie bijvoorbeeld HR 15 april 1977, NJ 1978, 163). Tegen deze overweging is echter geen klacht gericht; bovendien draagt zij het bestreden oordeel niet (zie onder 2.11 van deze conclusie).
3 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 21 september 1998.
4 HR 17 september 1993, NJ 1994, 173, een week later herhaald in HR 24 september 1993, NJ 1994, 174 en nadien in HR 12 november 1993, NJ 1994, 120; HR 3 mei 1996, NJ 1996, 523; HR 19 december 1997, NJ 1998, 300 en HR 3 september 1999, NJ 1999, 734.
5 De A-G’s Mok en Koopmans hadden in 1993 beiden in andere zin geconcludeerd.
6 HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635.
7 Dit wordt o.a. betwist door Olbers in zijn noot bij HR 17 september 1993, SMA 1994, blz. 45.
8 Het standpunt dat geschillen over normatieve CAO-bepalingen tussen contracterende partij onderling dienen te worden beslist aan de hand van de Haviltex-formule, wordt verdedigd Olbers, t.a.p. blz. 46. Zie voor een bestrijding Sagel, Grammaticale uitleg van CAO-bepalingen - een absoluut criterium?, ArbeidsRecht 2000/1, blz. 26-27.
9 Asser/Hartkamp 4- II, 1997, nr. 286.
10 In de kern evenzo Tjittes, De (on)vrijheid van de rechter bij de uitleg van contracten, Brunner-Bundel, (1994), blz. 409 e.v. en Valk, De grenzen van de Haviltexformule en de uitleg van algemene voorwaarden, NTBR 1994, blz. 111-113.
11 Tjittes, t.a.p., blz. 410-412. Zie ook de concl. OM (Asser) onder 2.32 voor HR 10 december 1993, NJ 1994, 686 en de concl. OM (Strikwerda) onder 11 voor HR 9 september 1994, NJ 1995, 285.
12 Verzekering ten behoeve van een derde, diss. (1996), blz. 289-290.
13 Proces-verbaal van verhoor van de getuige Molenaar d.d. 24 juni 1996.
14 Eggens, t.a.p. blz. 385 en Asser/Hartkamp 4-II 1997, nr. 280.
15 Dit betekent dat de door de kantonrechter gewezen vonnissen mijns inziens het meest recht doen aan de belangen van partijen. Inmiddels kan niet worden ontkend dat deze vonnissen op gespannen voet staan met het thans geldende recht.
16 Aldus onder meer Van der Heijden, Uitleg van CAO-bepalingen, Arbeidsrecht 1994, blz. 4, Tjittes, Brunner-bundel blz. 409, Kraamwinkel, Grammaticale uitleg van CAO-bepalingen, SMA 1997, blz. 403, Van Slooten, De aard en werking van het sociaal plan, SR 1995, blz. 364 (nr. 4.2 slot) en Duk, De Hoge Raad en uitleg van CAO’s, SMA 1998, blz. 471 ("Met de aanpak van de Hoge Raad in de arresten sinds september 1993 wordt in feite de grammaticus in de rechter aan de macht geholpen").
Sagel, in zijn in noot 8 aangehaalde opstel, neemt een (mij) niet geheel duidelijke positie in. Enerzijds aanvaardt hij de grammaticale interpretatie als toepasselijke norm (“Mijns inziens zullen CAO-bepalingen altijd grammaticaal uitgelegd moeten worden, ongeacht wie er om uitleg vraagt” - blz. 25). Maar anderzijds komt hij aan het slot van zijn bijdrage tot een opvatting die zijn uitgangspunt lijkt te ondergraven en die - meen ik - tendeert naar een objectiverende uitleg.
17 Evenzo Valk, NTBR 1994, blz. 112. Voorts is in het - onder mijn voorzitterschap gewezen - arrest van het hof Amsterdam van 31 oktober 1996, JAR 1996, 246, o.m. overwogen: “De bijzondere aard van de CAO-bepalingen (...) staat echter niet eraan in de weg deze bepalingen mede naar hun kennelijke strekking en maatschappelijke betekenis uit te leggen” (rov. 4.9).
18 Asser/Scholten (Algemeen deel), 1974, blz. 38: “De uitlegging naar taalgebruik wijst boven zichzelf uit”.
19 Aldus de A-G Koopmans in diens conclusie voor HR 3 mei 1996, NJ 1996, 523: "De uitlegging van algemeen verbindend verklaarde, en dus als `recht' te beschouwen, bepalingen van CAO’s kan daarom niet afhangen van de vraag wie daarop een beroep doet: de betekenis van rechtsregels wisselt niet per procedure." Naar mijn mening dient hetzelfde te gelden voor niet algemeen verbindend verklaarde CAO’s. Evenzo Kraamwinkel, t.a.p. blz. 404-405 en Van der Heijden en Heerma van Voss, Kroniek van het sociaal recht, NJB 1995, blz. 359 (“een nuance te ver”). De consequentie van een verschillende uitleg al naar gelang de persoon van de eiser werd echter uitdrukkelijk aanvaard door rechtbank Den Haag 5 oktober 1994, JAR 1994/245.
20 Zie in algemene zin Van der Hulst, Het sociaal plan, diss. 1999, blz. 81 e.v..
21 Bevestigend: Boot, De zieke werknemer in het Sociaal Plan, TVVS 1996, blz. 218; Fase, CAO-recht, 1982, blz. 24. Jansen, Gebondenheid van werknemer en rechter aan het Sociaal Plan, als CAO overeengekomen, Arbeidsrecht 1997, blz. 10; Loonstra, Het bereik van de ontbindingsprocedure ex art. 7:685 BW, 2e druk, 1997, blz. 37-38. Losbl. Arbeidsovereenkomst (Olbers), art. 1 Wet CAO aant. 4. Van Slooten, t.a.p. blz. 363-364; Trap/Charbon, Gebondenheid aan Sociaal Plan van individuele werknemer?, Arbeidsrecht 1994, blz. 17. Van Tongeren, Gebondenheid van de ongebonden werknemer, SR 1997, blz. 48.
Aarzelend: Loonstra, Collectieve afvloeiingsregelingen: Het sociaal plan, in: Afvloeiingsregelingen in het arbeidsrecht, 2e druk, (1999), blz. 186.
Ontkennend: Slagter in een noot bij: Rb. Breda, 22 september 1981, TVVS 1982, blz. 251; wellicht ook: J. van Schaik, Externe beïnvloeding van de besluitvorming van ondernemingen bij fusies, reorganisaties en bedrijfssluitingen, in: Collectief arbeidsrecht nader beschouwd, 1984, blz. 119.
22 HR 20 maart 1998, NJ 1998, 815.
23 Rb. Amsterdam 29 november 1995, JAR 1995, 269; Ktg. Gouda 1 oktober 1996, JAR 1996, 223. Zie over deze rechtspraak ook: Kraamwinkel, t.a.p. blz. 402.
24 HR 19 juni 1987, NJ 1988, 70; HR 19 december 1997, NJ 1998, 403; HR 5 februari 1999, NJ 1999, 307.