ECLI:NL:PHR:2000:AA4943
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Bakels
- Rechtspraak.nl
Uitzonderingsbepaling van artikel 31 lid 7 Wegenverkeerswet en de aansprakelijkheid van motorrijtuigen
In deze zaak gaat het om de toepassing van de uitzonderingsbepaling van artikel 31 lid 7 van de Wegenverkeerswet (oud), die stelt dat de aansprakelijkheid voor schade aan personen die worden vervoerd door een ander motorrijtuig in beweging niet van toepassing is. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 juli 1991 vond er een ongeval plaats op het terrein van EMGA B.V. te Hengelo, waarbij een verkeersslachtoffer, die zich naast een stilstaande veegwagen bevond, werd aangereden door een vrachtwagen. De rechtbank te Almelo heeft in een tussenvonnis van 10 mei 1995 geoordeeld dat de vordering van het verkeersslachtoffer toewijsbaar was, omdat de tegenpartij, OLM, niet in staat was het bewijs te leveren dat het verkeersslachtoffer als bestuurder van de veegwagen werd aangemerkt. OLM ging in hoger beroep, maar het hof te Arnhem oordeelde dat het verkeersslachtoffer niet was geslaagd in de bewijslevering en wees de vordering af.
Het verkeersslachtoffer heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip "vervoerd worden" in de zin van artikel 31 lid 7 WVW (oud). De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden van het geval en de feitelijke waarderingen bepalend zijn voor de vraag of iemand als vervoerd kan worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft de bestreden arresten vernietigd en de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij OLM werd veroordeeld in de kosten van de cassatie en het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers en de noodzaak om de uitzonderingsbepaling restrictief uit te leggen.